
1977.
Uitgeverij Van Spijk b.v., Venlo
|
|
Karel
Appel
Peter
Berger, Venlo, Uitgeverij Van Spijk
Peter Berger schreef een uitgebreide inleiding bij deze catalogus.
'Toch verschillen
ze wezenlijk van kindertekeningen, deze kunstwerken. Het tragische
bewustzijn van de volwassene blijft aldoor meespelen op de achtergrond.
In die eerste werken van Appel zien we die wezens dan ook net
op de grens tussen geboren worden en geboren zijn in hun beweging
verstard. Handen, vleugels en vlerken stakerig uitgestrekt breken
ze door in het licht van het bewustzijn. In het bewegende plotseling
gestokt, in het primitieve niet-voltooide plotseling voltooid.'
In 1957 eindigt de eerste periode[..]. Gaandeweg rijper wordend
groeit zijn wanhoop, maar de potentie van zijn scheppende agressiviteit
groeit evenzeer, het gevecht wordt dynamischer.'[…] De beweging
is nu eerder van buiten naar binnen. Hij moet van buitenaf zijn
schilderij op de materie bevechten. De gewelddadigheid waarmee
dat gepaard gaat vestigt Appels naam voorgoed als die van schilderend
beest.
De grote werken die aan het eind van de zestiger jaren ontstaan,
zijn tot stilstand gekomen. Men ziet nu een stralende helderheid
tot stand komen. Oude motieven komen terug, de mythische kinderfiguren
van het begin, de dieren. Maar zonder schrik. Integendeel, het
wordt vrolijk. Speels zijn de titels: Poes met vogeltje (1969),
de kus van de vis (1969). Het is de blijheid die bij het kind
hoort. Maar die de volwassene alleen kan oproepen in de kunst,
het definitief verdwenen paradijs.
|