Peter Berger       Simon Peter Berger - S.P.Berger - P.Berger


                           Over Peter Berger

 


64 jaar een vat vol tegenstrijdigheden


Door Chris Ronteltap

Het was in voorjaar van 1988 toen Harry Kramer, directeur van de toen net opgerichte directie Media, Letteren en Bibliotheken van het toenmalige ministerie van WVC aan mij vroeg of ik naar de afdeling Letteren wilde overstappen. "Die afdeling," zei hij, "is net een zwart gat. Ik stop er van alles in en dat verdwijnt zonder dat ik er een spoor van terug vind. Maar ga eerst even praten met Peter Berger, dat is het hoofd van de afdeling Letteren."

Ik kende Peter toen nog niet persoonlijk. Ik had alleen een beeld van hem door de vele verhalen die over hem de ronde gingen. Over hoe hij zich kleedde. Over hoe hij dronk. Over hoe hij soms zijn collega's kon uitkafferen. Over zijn onorthodoxe visie op het Cultuurbeleid en hoe hij die naar voren bracht. Over zijn uitstekende relaties met schrijvers en uitgevers. En dat hij een van de weinigen was die echt kon schrijven en echt kon dichten. En dat er ministers waren die alleen maar toespraken wilden die Peter geschreven had.

Ons gesprek verliep prettig en openhartig en Peter en ik kwamen al snel tot een heldere werkverdeling. Ten minste, dacht ik. Want met Peter samenwerken is wel iets anders dan gewoon een ambtelijke collega hebben en daarmee werkafspraken maken. Bij Peter ben je onder andere manusje-van-alles, telefoonbeantwoorder, sparringpartner, financier, persoonlijk computer helpdeskmedewerker, corrector, reisgezel: vader en moeder tegelijkertijd.
Af en toe, wanneer we weer zaten te praten over de regels van het cultuurbeleid en Peter weer uitweidde over de ethische rol van de rijksoverheid hierin en hij dacht dat hij het begrip cultuur kon uitleggen met de woorden Überhaupt en So-wie-so, voelde ik me net Flip de Tovenaarsleerling.

In de rouwadvertentie staat een heel rijtje woorden die beschrijven wat Peter allemaal was: denker, dichter, schrijver, liefhebber, persoonlijkheid, vriend, vader en grootvader. En dat was hij zeker allemaal. En zeer terecht staat daar niet het woord "ambtenaar" bij. Want een ambtenaar was hij absoluut niet. Hij was het tegenovergestelde in hart en nieren. Terwijl hij toch aan het beleid van het ministerie van eerst CRM, toen WVC en tenslotte voor het ministerie van Onderwijs en in het bijzonder aan het Letterenbeleid een onnavolgbare bijdrage heeft geleverd. Belangrijkste is en blijft natuurlijk de eerste en enige Letterennota in de Nederlandse geschiedenis. Later gevolgd door de Letterenbrief, waarin de Letterennota voor Kamerleden werd uitgelegd. En, natuurlijk, zijn onophoudelijke strijd voor het be-houd van de vaste boekenprijs. Een onderwerp dat hem zo nauw aan het hart lag, dat hij volledig instortte na de strijd die hij hiervoor met de departementen van Economische Zaken en Financiën moest voeren. Maar ook die strijd tegen ambtelijke ambtenaren, of de Dorknopers, zoals hij ze in navolging van Marten Toonder noemde, was achteraf een prachtige aanleiding om sterke verhalen te vertellen onder het genot van een glas wijn of een goed glas bier.

Een van de eerste verhalen die ik over Peter hoorde, ging over het schrijven en vooral over het voltooien van de Letterennota. Want Peter was in veel dingen goed, maar denker en filosoof als hij was, was hij niet sterk in het afronden. Steeds weer bedacht hij nieuwe invalshoeken en nieuwe visies of kwam hij met nòg een aanvulling of weer een verbetering. Het verhaal gaat dat hij destijds door wijlen Henk Withaar, toen hoofd van de Stafdirectie Cultuurbeleid in diens badkamer werd opgesloten en er pas uit mocht toen hij de Letterennota afgerond had.

In die jaren spraken Peter en ik bijna dagelijks met elkaar. We waren druk met de uitwerking van het Letterenbeleid en hadden onze handen vol aan de problemen met bijvoorbeeld de Nederlandse Taalunie en de Vertalingenstichting. Hij wijdde me in in de geheimen van de klassieke drie-eenheid van het ontwikkelen, uitvoeren en evalueren van beleid. Hij leerde mij de uitgeverswereld kennen, het boekenvak en hij introduceerde mij bij de grote lettereninstellingen, zoals het Fonds voor de Letteren en het Letterkundig Museum. En dat was altijd spannend. De grote vraag was altijd: zou hij wel op het afgesproken tijdstip op het station aanwezig zijn. En wanneer hij dan net op tijd aan kwam lopen zei hij breed grijnzend: "Je dacht dat ik niet zou komen, hè! Je dacht dat ik niet zou komen."

In die tijd verliep de samenwerking in de Taalunie niet al te best en de Interparlementaire Commissie van de Taalunie besloot dat wij, de Vlaamse en Nederlandse ambtenaren, samen met de vertegenwoordigers van de Taalunie ten minste één keer per maand bij elkaar moesten komen voor afstemmingsoverleg. Dat betekende dat we elke maand in de trein stapten naar Antwerpen om daar in het Switel, een hotel vlak bij het station, met onze Vlaamse collega's te overleggen. Op de heenweg waren we dan het overleg aan het voorbereiden en op de terugweg was er meestal die vreemde combinatie van ergernis, plezier en opluchting over het verloop van het overleg. Als er iets op Voskuils Bureau leek, dan was het wel de omgang met de Vlamingen.

Ik kon ook erg jaloers op hem zijn. Op zijn kennis van de cultuur in al zijn facetten. Op zijn vermogen om steeds weer een passend citaat bij een situatie te vinden. En op zijn ongelofelijk grote kennis van de wereldliteratuur, waardoor hij steeds in staat was om een toepasselijk schrijver of dichter aan te halen, wanneer we aan het discussiëren waren.

Peters gezondheid bleef een probleem. Ik heb zelden iemand gezien die zo bang was voor de dood. Die misschien daarom zo intensief leefde.
Peter was precies 64 jaar lang een vat vol tegenstrijdigheden.
Hij kon charmant zijn, maar ook bikkelhard. Hij haatte domme mensen.
Peter kon kinderlijk naïef zijn, maar ook zo sluw als een vos
Met Peter kon je diepgaand discussiëren over ethische en esthetische vraagstukken en daarna kon hij zich de tranen in z'n ogen lachen over zijn liefst zo platvloers mogelijke grappen.
Peter had veel moeite met praktische zaken: een blikopener of een schroevendraaier waren al een probleem. Maar op haast kinderlijk eenvoudige wijze kon hij grote filosofische vraagstukken uitleggen.

Peter hield van taal. Hij hield van de schoonheid, van het zuivere ervan. Hij hield van de mogelijkheden die de taal geeft om te communiceren. Ik ben blij dat hij er ook een paar voor mij persoonlijk geschreven heeft. Die koester ik en deze zullen mijn herinnering aan Peter altijd levend houden.

De Cultuurbarbaar, Magazine van en voor cultuurambtenaren, jaargang 10, november 2000