Met
instellingen is het als met alles onder de zon. Op een gegeven
moment houdt het op. In een aantal gevallen nemen we dat waar,
en laten het daarbij. Formeel wordt· dat dan soms nog afgerond
met enkele welgemeende woorden, die alles zijn behalve welgemeend.
In het beste geval wordt er dan nog een glas gedronken. En dan
gaat iedereen zijns weegs.
Maar in dit geval, waarin wij zien dat Het Vaderland
verdwijnt gebeurt er iets anders. Wij, redacteuren, medewerkers,
lezers ook van deze krant, staan voor het feit dat wij iets
moeten doen dat wij in de regel alleen doen bij mensen. Wij
moeten afscheid nemen. Ik moet daarbij aantekenen dat dat eigenlijk
verkeerde woorden zijn. Afscheid nemen doet men eigenlijk niet.
Het overkomt je. Het afscheid komt als een vernietigend gebeuren.
Wortels die uitgetrokken worden, wortels waarmee je in het leven
hechtte, worden afgescheurd.
Inbreuk
Het is een inbreuk op de zin die wij in het leven ervaren, dat
ontwortelende afbreken. Er ontstaan scheuren waardoor de zinloosheid
en de destructie van het eigenlijke bestaan ontnuchterend en
pijnlijk naar binnen stromen als een soort pijn. Om dat bezeerde
gevoel toch in een zekere bedding te leiden doen we daarbij
in godsnaam dan maar iets. Het geeft niet wat. We laten de gevoelens
vrij. Maar we proberen die ook met de hulpmiddelen van gebarentaal
en conventies te kanaliseren. Het is een soort van zachte geweldpleging
om vat te krijgen op iets wat zijn eigen ongrijpbare en onafwendbare
loop heeft.
Afscheid nemen. Men doet het met gejammer, gedans, gespring,
geschreeuw. Of met stilte en gesnik. Men doet het ogenschijnlijk
met de anarchie van het gevoel. Maar in feite wordt het geritualiseerd.
Klaagvrouwen wisten ervan, die het ongeremde gejammer door de
ritmiek en de herhaling temden. En zelfs in onze beschaving,
zo bloedarmoedig als het om rituelen gaat, is het ingrijpende
afscheid aan de banden van de conventie gelegd. En wordt de
illusie geschapen dat men zèlf bewerkstelligt door iets te doen,
wat bruutweg buiten ons om in het onbegrijpelijke moet gebeuren.
Zie de crematie. Het individuele, vormloze snikken of zwijgen
wordt bekroond met koek en koffie. En zo maken we het toch nog
gezellig. Gezelligheid: ons laatste wapen tegen de leegte.
Te gronde
Een paar dagen geleden nog zag ik ademloos toe hoe twee mensen
op het 12e binario van het Stazione Termine te Rome tegen negen
uur vijfenveertig innig te gronde gingen aan een afscheid. En
ik wist ook wat ze dachten toen hun lange armen strelend en
elkaar loslatend en weer strelend het marmer van het Lacoön-beeld
in leven nadeden. Ze dachten: 'Laat dit gauw voorbij zijn, want
we begrijpen ze toch niet meer, deze gebaren. Ze moeten er wel
zijn, deze gebaren, maar ze willen het niet. Het is geen aanraking.
En hoe sterker de omarming. hoe meer dat de verwijdering bezegelt.'
Ze zullen hun gebaren in de herinnering moeten meenemen, en
daar overdoen. Daar worden ze stil en zinvol. Hier niet. Hier
is op het perron het theater dat twee mensen elkaar wanhopig
aandoen, omdat ze bewegingen maken die tegenspreken, dat ze
alweer voor zichzelf leven. Hun gebaren zijn daarom haastig.
Zo haastig mogelijk zonder dat het· onbeleefd wordt tegen de
innigheid, zonder dat het de tederheid kapotmaakt. En dat, die
beleefde slordigheid van de vertwijfeling, dat IS tederheid.
Maar het moet snel, aandachtig en achteloos en onbegrepen. Want
het is de tragiek van afscheid nemen. Immers: we geven geen
afscheid. Er is al niemand meer om iets aan te geven. We nemen
iets mee, herinnering heet het, omdat de ander in de gebaren
verdwijnt. En wat we inhalig en haastig nemen is niets dan leegte.
Leegte als een ding, als een steen waaraan we in eenzaamheid
likken totdat het gewend is. Afscheid nemen is niets overhouden
dan een beeld en een steen omdat de ander die we zien er al
niet meer is en er nooit meer zal zijn. En o, toen de trein
van negen uur vijfenveertig niet kwam. Vertraging. Het afscheid
van die twee mensen was al op, zoals een tragisch ijsje op is.
De energie ervan was verbruikt. En stil, op hun twee separate
koffers gezeten waren die twee al op reis. Ze spraken niet meer,
en alleen hun arme lichamen moesten hun in zichzelf verzonken
gedachten nog nareizen.
En ik keek er onbeschaamd naar. En ik dacht: voor het eerst
na jaren als ik van vakantie terug kom zal Het Vaderland
er niet meer zijn; zal ik de redactie niet binnenlopen en mijn
collega's groeten en grapjes maken en een stuk tikken en ik
begreep het niet. Ik moest nog. Ik bedoel - ik weet wat ik bedoel.
Ik dacht het. Het ging gebeuren. Dat scheuren dus.
Dag krant
Dit nu is het afscheid van Het Vaderland. Het is een
persoonlijk afscheid. Maar omdat een krant ook een instelling
is, ontbreekt het ons (mij bedoel ik, en jou, vriend, en jou,
en jou) aan een bij dit gebeuren passend ritueel.
Herinneringen helpen niet. Anecdotes ook niet. Er is heel wat
af te lachen, maar het wil niet, dat lachen enzo. Analyses helpen
ook niet, waarom het zo moest gebeuren. Het is lusteloos nippen
aan een glaasje. En maar weer eens opstappen. Dag jullie. Dag
krant.
Het Vaderland was geen krant in de gebruikelijke zin
van het woord. Ik wist dat wel, maar als er een afscheid voor
nodig is om dat te beseffen dan hoef ik het niet te weten. Ik
sta er niet zo op om iemand te verliezen. Ja, iemand.
Een krant, zegt men, en gelukkig steeds minder, is een mijnheer.
Ik heb die uitspraak nooit zo goed begrepen. Want van alle beroepen
is dat van journalist het minst mijnheerderige. Als je een ander
laat voorgaan mis je je primeur.Maar al gaat dat in het algemeen
niet op, bij Het Vaderland wèl. Sterker: deze krant was
een heer. om precies te zijn: Het Vaderland was Heer
Bommel
Menige lezer zal thans denken dat ik me thans denigrerend over
dit dagblad uitlaat. Immers, Heer Bommel, zo luidt de gangbare
mening, is dom. Maar dat is een mening die ik niet deel. Volgens
mij is de Heer Bommel niet dom. Hij is alleen een héér. Dat
is niet dom, het is alleen niet praktisch, en leidt tot schade
aan het teer
|
|
gestel. Zoals Olivier B.
Bommel leefde ook Heer Vaderland in de ban van de .traditie, en
van de traditie dat de traditie goed is, omdat alleen dit de tijd
in een zinvolle orde plaatst, een orde waarin de dingen dierbaar
worden omdat de goede vader dat al zei. Heer Bommel is edel. In
zijn grootmoedigheid is hij los van al het aardse. Geld speelt geen
rol.
Onhandig
Dat is misschien onhandig. Maar het is niet dom. Als hij zo dom
zou zijn om de rol van het geld te begrijpen zou hij immer zijn
onbaatzuchtigheid verliezen. En onbaatzuchtigheid, en edelmoedigheid
mag daarover niet nadenken. Want dat is het enige wat we te verliezen
hebben. En het bestaan natuurlijk. Ja, ook dat. Het Vaderland
nu leefde in deze grote Bommeltraditie. En geen der medewerkers
kon zich aan deze edele, in de kern van de zaak waardige traditie
onttrekken. Dat leidde vaak tot zachte spot bij ons zoals we achter
de bureaus zaten, want individueel waren we slim genoeg in de
alledaagse zin van het woord.Maar we hielden van Bommel, ik bedoel
van Heer Vaderland, op een persoonlijke manier. Je kon weggaan.
Maar je kon die grote edelmoedige ziel niet verkopen. Aan niemand.
En dat gevoel bond en verbindt alle redacteuren en oud-redacteuren
en medewerkers en oud-medewerkers voor zover de Traditie ze in
leven heeft willen laten met een onhandige, wereldvreemde band
vol vriendschap en ironie. De goede vaders die het al zeiden -
we moeten hun namen, nu de traditie ten einde loopt en dus trekken
van. een lichte orgie krijgt - steeds weer horen, de goede vaders
waren Couperus en Ter Braak en Greshoff.·Als ik nog wel eens hoor
spreken van vooroorlogse kwaliteit moet ik steeds aan hen denken.Niet
dat nakomelingen per se minder zouden moeten zijn. Maar vooroorlogs
is een kwaliteit apart.Het heeft het merk van de tijd. Het merk
van de traditie dat de krant als een loden last opgewekt en trots
door naoorlogse tijden van verwarring sleepte.Het bleef belangrijker
een mening te verkondigen en een standpunt te hebben dan geld
een rol te laten spelen en op radde primeurs te letten en populair
te worden.
De lezerskring, dat was immers de Kleine Club. Een steeds kleinere,
helaas.
Ventje
Nog eenmaal: is Heer Bommel dom? Nee. Hij is niet dommer dan alle
andere volwassenen. Alleen: hij streeft in zijn onverwoestbare
goedheid en in zijn onverwoestbaar geloof in de goedheid naar
waardigheid boven alles. Hij is, met vallen en opstaan, de enige
figuur in de Toonderstrips, die nobele trekken heeft. In de strips
nu loopt het altijd wel goed af . Dat komt door de genialiteit
van een wit klein ventje, een poes liever, die niet bestaat. Daarom
is hij ook wit. Dat witte gedaantetje is de geest van de verhaaltjesverteller
die wil dat het goed afloopt en dat die edelmoedige dikzak niet
verongelukt in de dagelijksheid waarin geld zo'n afschuwelijk
grote· rol speelt. Maar ach. De realiteit heeft een schrijnend
gebrek aan Tom Poes. En het kon nauwelijks anders: dit avontuur
zou niet goed aflopen. Niet in deze tijd.
Van Tollens toch gaat het verhaal dat hij liever niet zag dat
voor zijn Dichtwerken reclame werd gemaakt door de uitgever. Dat
zou immers afbreuk doen aan zijn heerachtigheid. Hoe juist gezien.En
hoe kan men van deze krant, van Het Vaderland, verwachten
dat het zich echt zou bekommeren om gaten in de markt, en dat
soort droevige gruwelen van de publicity. O ja, men probeerde
wel mee te gaan in dit Nieuwe Denken. Maar het geloof was er niet.
Het was de stijl van de krant niet.
Toen ik in de jaren zestig bij de krant kwam overviel mij soms
al het gevoel: deze krant is een beetje ten dode opgeschreven.
Maar eerst toen ik op affiches zag staan: Wakker worden, Vaderland
lezen, toen werd ik wakker. En wist ik: daar staat paars op wit
dat deze krant het is. Ten dode opgeschreven dus. Het waren die
paarse letters waarin dat stond: Vaderland lezen! Echter: een
lezer van Het Vaderland blaf je niet zo af. En zeker niet
's ochtends bij het ontbijt. Want de traditie van deze krant is
op de avond gericht. Op het uur van de thuiskomst in de geest.
Op het tijdstip van verzadiging en bezadigdheid. Als het nieuws
van de dag af is en het gaat om de mening. Voor de· jongeren:
om de evaluatie. Er was slechts één remedie geweest om Het
Vaderland te behouden. En dat is: niets doen. En zeker niet
- o stille tragiek - naar het bonbon paleisje van Krul verhuizen,
dat gevederde Jugendstil-gebouw dat al eerder monument voor het
verdwijnende Den Haag was geworden.
Niets doen dus. Want in de jaren zestig waren het slechte tijden
voor een heer. Het heerachtige werd door de jeugd van de sokkel
geworpen. Maar in de conservatieve jaren tachtig blijken de sokkels
te hebben stand gehouden. Terwijl echter de traditie in ere hersteld
is, sterft de traditie van Het Vaderland af. Bij gebrek
aan geduld, bij gebrek aan geloof in de vernieuwingskracht van
het oude. Te veel kleine witte handige ventjes in het marketingwezen
hebben te weinig hun hersens gebruikt om een Heer te redden. Ze
hadden het de Heer alleen moeten laten doen.
Den Haag
Het wordt hier stilaan braakland,
met flats en nieuwbouw vastgepind.
Betonmolens herkauwen knarsend grint
voor een kraakzindelijk kantoorpand,
en in de hoek, in de lamme weewind
flappert het laatste Vader!and.
O speeltuin van één grote middenstand,
Den Haag waar ben je toe ontzind.
(Peter Berger was van 1966-1972 kunstredacteur van Het Vaderland
(en schreef in die jaren zijn befaamde cursiefjes) en bleef nadien
als medewerker voor beeldende kunst aan de krant verbonden.) Het
Vaderland, ochtendblad voor Groot-Den Haag, laatste aflevering,
14 augustus 1982, blz. 79
|