Peter Berger       Kentering


                                                                                                  Peter Berger over literatuur         

 

DE JAREN ZESTIG IN DE LITERATUUR
Peter Berger

1 INLEIDING

In het (lange) verhaal dat ik hier ga afsteken komt de naam Kentering voornamelijk zijdelings voor. Dat lijkt me in overeenstemming met de realiteit. Ik denk niet dat iemand van ons de rol van het blad in de achter ons liggende periode zal overschatten. Als het blad in 1964 met nummer 1 van de zesde jaargang in een nieuwe formule bij Nijgh & van Ditmar verschijnt, heeft het een uitgesproken standpunt. Men zal het alle jaargangen daarna kunnen blijven vernemen. Maar toch is het gezicht van Kentering naar mijn gevoel, gaandeweg vager geworden.
Onze opstelling is ons niet in dank afgenomen. Kentering lag dwars op de hierna beschreven hoofdstromingen van zijn tijd. Dat gaf aanvankelijk wel aanleiding tot schermutselingen met generatiegenoten. Maar allengs werd de rol van Kentering een verzwegene. Naar mijn mening kon ons standpunt in de afgelopen periode ook geen rol spelen. Daarom heb ik het blad - met zoveel namen van schrijvers die toen óók publiceerden - gelaten waar het hoort: in de schaduw.Dit is geen kwestie van goed of slecht.
Het gezicht van de tijd heeft in deze activiteiten echter geen vorm kunnen krijgen. De verborgen mythische kracht van die poëzie die zich in de zestiger jaren alleen en uitsluitend op zichzelf toelegde, had zo'n zuigkracht, dat alles wat daarbuiten viel ook buiten de belangstelling viel. Men moet niet denken dat dit de verbitterde opmerkingen zijn van iemand die op een mislukking terugkijkt. Als ik naar het enthousiasme kijk waarmee we in 1964 van leer trokken, zeg ik natuurlijk: van onze pretenties is niets terecht gekomen. Heb ik toch bitterheid, dan is dit - althans ten opzichte van tijd en tijdgenoten - een mij niet persoonlijk rakend en met geboeidheid doortrokken gevoel ten opzichte van een periode waarin ik veel verwerp maar waar ik toch van houd en die ik intens - zij het op afstand - heb meebeleefd.
Er is bitterheid in zoverre een literaire belijdenis daar mijns inziens nooit vrij van kan zijn. En temeer nog, omdat ik, op mijn manier, deel moest uitmaken van een tijd waarin de literatuur naar mijn mening wel moest klemraken.
Maar daarom is het ook bitterheid zonder verwijt. Als Kentering zich in iets onderscheidde van de anderen van onze generatie, dan is het, dat wat zich voltrok door ons beleefd werd als tragiek. Het enige wat we konden doen was onze stem verheffen.
Dat heeft zijn eigen wrangheid, maar het zou ontrouw zijn aan onszelf als we over die smaak zouden reclameren.
Kortom, kijken we op Kentering terug als op een nederlaag, dan mag er reden zijn tot gepaste treurigheid - scheiden doet nu eenmaal lijden -, voor verbittering naar buiten toe is geen plaats. Ik bedoel: ten opzichte van de velen die we tot onze tegenstanders kozen. Wel mogen we ons zelf voorhouden dat we ons standpunt, ook al werd er niet naar geluisterd, te weinig geprofileerd hebben, al was het maar voor onszelf.
Ik heb er bijvoorbeeld spijt van, dat ik binnen Kentering te weinig op duidelijkheid en desnoods op breuken heb aangestuurd, toen we als totaliteit kleurloos werden. Dat heeft volgens mij schade gedaan aan de goede 'onmogelijkheid' van ons standpunt, en het heeft die het nodig vonden aan onze mening voorbij te gaan alleen maar te veel kans geboden om dat te doen. Met de geschiedenis van Kentering heb ik after all vrede, als we maar wéten, wat er gebeurd is, wat ons standpunt is geweest, en hoe zich dat kon ontwikkelen, tot het in vaagheid opging. Als maar één ding overblijft, per saldo, en dat is: duidelijkheid. Vandaar deze behoefte aan een terugblik, die een terugblik is op een periode, op een tijd. Het is voor mij de kwestie of de vorm van koppigheid die Kentering geweest is, verloren tijd is of niet.

 

1     >>>>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1

>>>>>>