Peter Berger       allemense - stukjes van Peter Berger


          Inhoud                                                                                                 

       


Vreemden


Ja, eigenlijk is het vreemdeling zijn in een vreemde stad de begeerlijkste staat die er is. Want of je wilt of niet, je krijgt twee nieuwe, schoongewassen kinderogen aangemeten. Straten en pleinen zijn er niet meer alleen terwille van het vervoer, om van en naar huis te gaan, de winkels en restaurants zijn er niet om meer van te gaan hebben en minder honger van te krijgen, ze zijn er om het mooi, om ze te bekijken in de mooie nutteloosheid waarmee ze achter een rij bomen staan. Bankgebouwen worden louter symbolen van deftigheid en geld, de café's ontlenen hun enige bestaansrecht aan de intieme geur van koffie in de vroege morgen, en de winkels bladert men door als een exemplaar van l'Express of Paris Match vol mensen en in stralende reclame uitgestalde goederen.
Alles wat men ziet is in stadsgezichten en momentopnames bevrijd van zichzelf. Iedere toerist heeft de ballpoint van de dichter in zijn ransel. Het was wel eens zo, dat ik me tamelijk verbaasde, dat in 'n oude telefooncel werkelijk een gesprek doorkwam, en dat het apparaat er niet alleen voor de sier was, of dat ik in een bankgebouw mijn geld werkelijk gewisseld kreeg, en dat die marmeren geldhal er niet alleen was om een sfeer van macht en rijkdom te produceren en dat er gewoon gewerkt werd. Maar ik geef toe, dit soort dingen overdrijf ik wel eens. En soms, ineens, dan is 't vreemdzijn benauwend. Het overkwam ons toen we aangeklampt werden door een zigeunerin, die ons op straat
de hand wou lezen. We waren vreemdelingen, en vreemdelingen hebben altijd iets in hun hand staan. Maar we wilden helemaal niet weten wat daar stond. We schudden neeërig met het hoofd, maar het weergaloos

.


opgetuigde mens had de hand van mijn vrouw al gepakt, en wees met een vinger tegelijkertijd op d'r buik, die onder een berg oude lappen zwangerachtig vooruit stak. Dat is een kussen, fluisterde mijn vrouw nog, maar de afschuwelijke tweestrijd tussen nuchtere volwassene en weerloze, tot vriendelijkheid verplichte vreemdeling had ze al verloren, en met een dichtgespijkerde glimlach gaf ze haar hand te leen.
Ah, las de zigeunerin hardop voor. Ik zie twee kinderen, een jongen en een meisje, en veel geluk. Mijn vrouw had zeker een schrijffout in haar handlijnen. Maar de zigeunerinnen die ons later op de Marché aux Puces hooggehakt, in grote rode pauwengewaden met een stem van tabak aanschoten om de toekomst te voorspellen, konden we tenminste voorbij gaan. We wisten het al. Die Marché aux Puces is een grote ruimte waar alle koperen klokken en nachtkastjes van de hele wereld staan, en waar het kil was. Betegeld van de kou gingen we tenslotte een cafeetje binnen. En daar waren we weer de verkeerde vreemden. Ah, des Hollandais, raadde een bejaarde muzikant met een vriendelijk emigrantenhoofd vol geniaal heimwee. "Oewe taaie, la je broek maar waaie, des Hollandais," en hij maakte met zijn broze gestalte een paar hossende bewegingen. En hij lachte als een kind. Hij beklom een afgekloven podiumpje, en trok een vloed van Hollandse liedjes van de dreunende soort uit zijn accordeon. Wij gingen niet hotsen. Maar wel probeerden wij zo appreciërend mogelijk te glimlachen. Hij lachte terug, en trok nog een paar liedjes van je jippe jee te voorschijn. Toen we weer buiten stonden waren we eigenlijk nog niet helemaal warm geworden.