Timoleague
De kustlijn
gaat hier diep landinwaarts. En waar dan weer even een kleine
uitstulping is, daar ligt achter brede, natte, door krijsende
zeemeeuwen bevlekte slibvelden de abbey van Timoleague. Een zwart
bouwval. De stompe, korte klokketoren kijkt uit over de baai.
Men volgt de blik van die toren vol ruimte en wijdheid. De wateren
komen binnen bereik. De abbey wordt steeds onontkoombaarder als
ik nader. Als een klip ligt hij aan de weg. Ik moet mijn hoofd
in de nek leggen. De muren zijn uit zware leistenen omhooggeschoffeld.
Uit inhammen en gaten springt lang gras te voorschijn als haar
uit het oor van een ezel. En door die gaten, eens de ramen, zie
ik het dak van de abbey: het dak van een hoge blauw voortdrijvende
lucht. Het wrakstuk drijft nog steeds. Hier heb ik altijd willen
zijn, dat besef ik met een stil gevoel, te ver voor ontroering.
Rondom liggen graven. Oude graven. Nieuwe graven met het oude
Keltische kruis. Het is het kerkhof van het dorpje Timoleague.
Ik loop over het lange warme gras, en ik zie dat ook binnen de
muren van de abbey de doden begraven liggen. De warme middag is
hier vol zerken. Van sommige is niets meer over dan een stuk leisteen,
tandstompen in het gras. Vlak bij de ingang staat een stenen kruis
met afgesleten heidense motieven. Een engelenkopje met twee vleugeltjes
zweeft onthoofd boven het grafschrift.
Sacred to the memor of Hanna. The dearly loved child of Patrick
and Johanna McCarthy who died nov. 10.1890 aged 16 Years R.I.P.
Om de vergetelheid van de zestienjarige Hanna staat een verweerd
ijzeren hekje. Langzaam stroomt de tijd verder, maar Hanna zal
nooit ouder dan zestien jaar worden, niemand van Timoleague kent
haar meer, maar zij ligt jong en gaaf in deze warme aarde. De
stenen hebben het hier zo gewild.
|
|
.
Kraaien vliegen
in hun gore zwarte pijen rond de toren. De distels op de grond komen
gestyleerd terug in het hekwerk. Pray for the repose of the soul
of Patrick O'Hea of Ballymaker. Dun groen mos bedekt de steen. Maar
de namen van deze zaligen zijn nog leesbaar. In een zijbeuk vind
ik een oud houten kruis, met dwarsbalken versterkt. Op de vaalwitte,
afgebladderde verf staan alleen nog een paar resten van lettertekens.
Iemand stierf op February 1725. Maar wie hij was? Van hem zijn alleen
de letters GVE over. Op de verticale balk van het kruis zijn nog
twee bordjes bijgespijkerd. Een voor zijn vrouw, Catherine, en later
nog een for their dear son, wiens naam ook niet meer te lezen is.
Twee withouten zeer oude kruisen staan tegen de muur. Zomaar. Zij
zijn voor niemand meer. Ze zijn alleen maar eeuwig, zoals de muren
rondom dit lieflijk naar zomer en wind geurende dodenschip achter
het stille dorpje Timoleague eeuwig zijn. In dat dorpje wonen mensen
met dezelfde namen als hier op de stenen aan het verdwijnen zijn.
Maar daar is het de kleine, slimme slager, de caféhouder die antiek
wil verkopen voor duizelingwekkende bedragen, zijn vrouw, dat koele
kreng dat ons oplichtte, dat is de kruidenier, dat is de kolossale
dorpsdwaas, die vriendelijke reus met zijn aardappelhoofd, die smeulend
van whisky in lompen door de straatjes zwalkt, en die als we vertrekken
zijn broeder het paard vaarwel zegt met een droevige glimlach die
zijn hele hoofd licht maakt, dat grote, vuile, dronken kind. De
namen zijn gelijk en de mensen hier weten dat.
Ze zijn er rustig onder, en melancholiek.
Maar van wie was de steen, waarop die roep om hulp geschreven stond,
in een donkere hoek van de abbey, die stille noodkreet? O Mary help.
|