Meisje
Alles wat
vitaliteit is in Ierland komt van de vrouwen. Die zijn lang en
benig, met fikse jukbeenderen, en een wijze Vikingblik. Of wit,
klein en mollig. Of gewoon. Op de benen na. Want haast alle Ierse
vrouwen hebben vreselijke benen, zware, doorgezakte, verwoeste
benen. Maar dat is hier eigenlijk gewoon. De grote Ierse schoonheden,
de Deborah's zag ik niet, hoe ik ook zocht. Nergens zag ik een
glimp van dat dieprode, dierlijke haar, de blanke huid en de ijsgroene
ogen. Maar misschien zijn die allemaal vertrokken, want elders
wordt schoonheid beter betaald.
Maar hoe dan ook, de vrouwen zijn het die doelgericht zijn. Zij
zijn het die vooruit denken.
De mannen niet. Die hebben een aangrijpende manier gevonden om
de moedeloosheid opgewekt te dragen. Overdag doen zij rustig hun
bezigheden. En zodra het avond is duiken zij de kroeg in, hangen
achter hun grote glazen donkerbruin Guiness over de tap, kijken
lang naar dat dikke vocht, en barsten van tijd tot tijd in een
gezang uit. Droevige balladen, en de strijdliederen uit de onafhankelijkheidsorlog,
die in hun lange slepende liederen nog lang niet uitgestreden
is.
Ik denk niet dat de Ierse mannen allemaal zangers zijn en dichters
omdat de harde werkers na de great famine naar Amerika zijn geëmigreerd.
Al van vroege tijden moet hier een cultuur geweest zijn waar de
vrouwen de toon aangaven, en waar de mannen gevoelig zijn, en
zingen en drinken. Hun zuipen is een oud, druipend ritueel dat
in voortijden teruggaat. En elke avond drinken ze weer in hun
mooie oude kroegen zwaar bier uit glazen waarop in goud het nationale
teken van Ierland staat, het harpje. Hoe symbolisch.
En hoe zatter ze worden, hoe mooier en kapotter die liederen klinken.
Ze zijn niet vrolijk en niet droevig, maar ze hebben iets verschrikkelijks,
dat men alleen kan uitdrukken met het woord sad. En sad zijn de
mannen hier, terwijl de vrouwen denken. En de meisjes niet te
vergeten. De splitsing tussen de geslachten begint hier al vroeg.
De jongetjes zijn mat. Maar de meisjes zijn mager en pienter.
Zij werken thuis en gaan naar school en leren uit ruitjesschriften.
Ze helpen op hun manier zelfs mee aan de instandhouding van de
nationale cultuur die uit vaderlandse bezieling en met het oog
op het op gang komende toerisme angstvallig voor een natuurlijke
dood behoed wordt. Geen Ier bijna kan de oude taal, het Gaelic,
spreken. Maar wie wil weten wat iets betekent, die kan bij een
meisje terecht. Zij zal het precies vertellen, met haar tien jaren.
In een klein dorpje belandde
ik in een klein, leegstaand huis. Dat was zoveel als het verenigingsgebouw.
Er zou les gehouden worden. Die les bleek het onderwijs in de
oude Ierse stepdances te zijn. De juf draaide een bandje met
doedelzakwijsjes af. En bij drieën gingen meisjes van tien tot
veertien jaar dansen, tip tip too, spichtig schoten die meisjes
op de muziek heen en weer, de handen strak langs hun lichaam,
leergierig en ingekeerd zoals alleen meisjes
|
|
.
kunnen zijn.
Daarna kwam het grut van de stoelen, om de eerste passen te leren.
En toen moesten ze allemaal hun paar pennies aan de juf geven, en
was de les afgelopen.
Jongens heb ik niet zien dansen.
Honden en jongens speelden vriendelijk en schuw in hoeken. En lieten
zich niet zien. Misschien hadden de jongens zich al neergelegd bij
het matriarchaat. En later zouden ze wel zingen in de kroeg, of
naar Amerika of Engeland gaan, en ziek van heimwee geld verdienen,
terwijl de meisjes, groot geworden zouden maken dat Ierland bleef
bestaan. Deze stukjes zijn reisschetsen. Eén streek met een natte
vinger en de potloodlijn van alle figuren zijn verdwenen. Maar die
dunne Ierse meisjes blijven het langst te zien. Het meisje dat in
elk dorp op de warme stille middagen op een piano études speelt
achter de halfdichte blinden van een huis aan de lege straat, het
meisje in Kilbrittain met de dunne pijpekrullen dat de auto's bijvult,
en trots de tank dichtschroeft, het geniale meisje in de oude villa
dat nog niet op school is, maar verzen galmt op een manier waarbij
Dylan Thomas verbleekt, het meisje in Clonakilty met haar zachte
hangoog dat een stuk vis in de kruidenierswinkel afsnijdt, en het
meisje op de groene rotsen bij Garretstown, dat met vaalrode haren
verlegen in de zeewind staat, bij haar kinderwagen, een familiestuk
met een reusachtige baby, een hoogrode beer die grinnikend rechtop
zit en aan zijn zuigfles lebbert of er bier in is. En dat meisje
liegt ons verlegen lachend voor dat we het paard wel in de wei van
haar vader mogen zetten. Het is door de verhuurder van het paard
verboden, horen we later, maar haar vader verdient daar weer een
paar shilling extra mee. En de meisjes hier zijn hier al vroeg medeplichtig
aan de armoedige economie. |