Jeroen
's-Hertogenbosch
is druk of er een archaïsche volkstelling woedde. De hotels zijn
overvol. In de restaurants zitten mannen en vrouwen aan zware
maaltijden te eten, terwijl een strijkje sfeer veroorzaakt. Overal
in de straten van het centrum lopen mensen in een opgewonden maar
toch gedempte feeststemming. 's-Hertogenbosch heeft zich gevonden.
Het zou ook een kermis kunnen zijn. Een vreemde kermis, vol middeleeuws
gespook in de hedendaagsheid. Maar in het midden staat een vermakelijkheid
die niet van deze wereld is: het helse paradijs van Jeroen Bosch.
Het is een visionair rad van avontuur vol garnaalblote duivels
die uit eieren kruipen, vismannen en voorgeboortelijke trompetgekken,
buikhoofdigen, bedelaars, lammen, kikvliesvogels uit het water
aan land scharrelend, zielsdunne luchtschepen, en die onsterfelijk
verdrietige Christus met zijn behuilde gezichtje, die zijn kruis
voortzeult tussen schijnheiligen, roddelaars en bekkesnijers.
En midden in die hekseketel heeft Jeroen Bosch maar één mens geschilderd,
die niet verdoemd, geschonden of verworpen is. Dat is Christofoor.
Christofoor, een oude man, die fragiel maar bloeiend van eerbied
het kind over het water draagt.
Het is
dan wel even gek om weer buiten te staan. Als ik de tentoonstelling
verlaat, is het licht op de markt al aan. Lange snoeren lampjes
slingeren met een feestelijke bedoeling van paal tot paal. De
sfeer van diabolie hangt nog op het plein, maar het is aards
geworden, goede waar van detailhandel en middenstand. Het is
druk, in alle talen, er wordt gekocht, gegeten, geboemeld. Een
oude zatlap loopt te mompelen tegen zijn gebakken vis, twee
mannen staan in een lachstuip bij een dood konijn dat ze uit
een zak hebben verloren. Het gaat goed, het gaat goed met Den
Bosch.
En kijk ereis, om de nek van het beeld van Jeroen Bosch, dat
in brons naar een oud portret nagemodderd is, hangt een grote
bloemenkrans. Verlepte roze en donkerrode bloemen, anjers zo
te zien. De grote Jeroen staat er bij als een artistieke wielrenner
op een erepodium. Temidden van de erelichtjes. Op zijn vogelbek
een tevreden en schamper lachje.
Een goede hel behoeft geen krans.
|
|
War-game
"De wereldvoorraad
aan thermonucleaire wapenen staat nu ongeveer gelijk met twintig
ton hoog explosieve stoffen voor elke man, elke vrouwen elk kind
op aarde. Deze voorraad groeit nog gestaag.
In stilte."
Citaat uit de film The War-game van Peter Watkins. Ik heb deze film
gezien. En na afloop ben ik even bij de uitgang blijven staan, en
ik heb naar de mensen gekeken, die naar buiten kwamen. Ze zagen
er uit, zoals ik voelde dat ik er uit zag. Bijna als marionetten,
of als slaapwandelaars, niets ziende met open ogen, liepen ze weg
tussen de levenden. Tussen de levenden, schrijf ik onwillekeurig,
want het was of zij al dood waren. Later liepen de oude dametjes
die ik ook naar buiten had zien komen achter me op het zebrapad.
Het waren dametjes uit de provincie die een dagje uit waren, en
de cineac hadden aangedaan. Ze hadden die hel daarbinnen niet helemaal
meer begrepen, maar om de stemming van hun dagje uit niet te laten
bederven probeerden ze zo veel mogelijk te lachen. Het klonk erger
dan huilen, dat eenzame bange gelach van die oude dametjes in de
volle stad.
Ik herinner me in de tram met een soort verbazing naar de ontspannen,
zich makkelijk in lachen en praten plooiende gezichten van mijn
medepassagiers gekeken te hebben. Ik had het gevoel of ik ijzel
op mijn gezicht had. Ik wilde nog maar één ding, naar huis. En toen
ik thuis kwam, voelde ik voor het eerst wat. Ik kan het liefde noemen,
maar het leek meer op medelijden. Op een zacht en vergeefs medelijden.
. |