Peter Berger       allemense - stukjes van Peter Berger


          Inhoud 

                                                                                                


Intocht


Sinterklaas laat op zich wachten, maar dat is zijn schuld eigenlijk niet. Want de goedheiligman is in handen van een ontvangstcomité gevallen, dat hem op het grote voetbalveld uitvoerig ontvangt. Achter zijn rug wordt op een van de bijvelden nog een profaan partijtje voetbal getrapt. Het fluitje van de scheidsrechter dringt scherp door de vrolijke, zonnige vrieslucht. Het deert de stemming van de kinderen niet. Het grut is nog in die ongerepte leeftijd dat wachten moeiteloos in verwachting wordt omgezet, de Sint wordt er alleen maar heiliger van. Af en toe spelen de allerkleinsten krioelerige spelletjes tussen de benen van de volwassenen, die er onbruikbaar bij staan. Blanke vriendschapjes voor een minuut worden aangeknoopt, handjes even vastgehouden en losgelaten, dan hippen de kleuters vogelachtig en kleurig verder. Een paar veteraan-Zwarte Pieten komen nu met glimmende schoenpoetsgezichten uit het hek, delen lachend enkele op speculaas lijkende kiezels uit, en verdwijnen. Een paar agenten volgen. Ze torsen grote toeters en trompetten, barbaarse glimmende muziekinstrumenten waar ze bleek en gewoon bij afsteken. Dan weer wachten. Het wordt duidelijk dat de Sint uit de voordeur van het belendende politiebureau naar buiten zal komen. Een persfotograaf maakt ruimte en wijst een paar opdringerige lummels veelbetekenend op de arrestantenwagen die daar staat, als de gemotoriseerde zak van Sinterklaas met tralies voor de raampjes. Het helpt weinig. Het gedrang houdt aan. De lijfwacht van de Sint komt eindelijk naar buiten. De mannen zijn met triplex hellebaarden gewapend, de koperen Romeinse helm met de martiale schoenborstel op het hoofd; de pakken zijn verschrikkelijk echt, maar hun Hollandse gezichten zien er verkleed uit. En dan, dan ineens staat de Sint daar. Baardig oprijzend uit een

.


bessensap-rode zee van fluweel. De kinderen kijken sprakeloos toe, vol ontzag dat hij bestaat. Zijn paard wordt naderbij gereden, en de grote kindervriend wordt er op gehesen. Zijn gezicht wordt zacht roze van inspanning. Maar het lukt. Helpers schikken zijn mantel over de vooroorlogse legerrijbroek, vlijen de slippen majesteitelijk over de spiegel van het paard. Sint verschikt nog wat. Zijn gezicht komt tot rust. Hij zit. Hij kijkt rond. En ineens is Sinterklaas Sinterklaas. Een geluidloze zucht stijgt uit alle kindermondjes op. De stoet komt in beweging. Sint heeft een hele vredesmacht met Pieten en Pietjes en Spaanse grandes op de been gebracht, er lopen zelfs plechtig huppelende majorettes in het gevolg van de frivole grijsaard.
De stoet is nog maar net op gang.
Dan wordt een paard van één van de pieten opgeschrikt door het paardje van een groentewagen, loopt wild stappend achteruit. Het dier veegt met zijn billen een paar kinderen op de grond. Ineens is daar duisternis, bevende verontwaardiging. Mensen, maak toch niet direct paniek, roept iemand schril. Het helpt niet. Op die plek is de vrolijkheid veranderd in iets angstaanjagends van menselijkheid. Een brand van hartstocht staat op uitslaan. De Zwarte Piet zit bevroren op zijn obstinate paard. Er is niets ernstigs gebeurd. De paniek ebt zuchtend weg. Een man draagt een klein meisje in zijn armen weg. Ze heeft niets. Alleen schrik. Het meisje kijkt met zwarte, diepe ogen die niet in haar gezicht passen. Ze zal lang in Zwarte Pieten blijven geloven. Angst op het dak.
In de verte verwijdert zich de stoet. Het tromgeroffel maakt een geluid of er met mattekloppers grote matten worden uitgeklopt, ergens achter de horizon.