VOORJAAR
VOOR MIJZELF
1
Er ligt
rijp op de velden
naar het zuiden. mijn oog ziet het,
maar mijn gedachten willen er niet in.
het bruinachtig
hakhout,
de witbestoven grashoopjes,
zoveel trillende vingers,
meer
dan het is is het verdriet,
zou willen dat jij het ziet,
of is
alles altijd eenzaam wat gebeurt
en bij de ogen afgescheurd?
|
|
2
Het is juist
met dit rijden
dat ik me geen raad weet,
de auto, die een verkeerde
draad weeft aan het landschap.
kleine kabine
van
glas en rook,
de woorden van jou naar mij
tollend langs de vluchtstrook
en de magere,
schrikachtige
voorjaarsknieën van het geboomte -
zoals het nergens naar toe
door de weilanden holt, erg ijl,
laat het
ons achter
of rijden wij weg?
is het gezien of alleen maar gezegd?
wanhoop is het, maar zachter.
|