TOT DE
DOOD
1
Als ik
je in gedachten terug zie
bij het zwaaiend begin van de straat,
visioen
nog,
soms hollend, altijd haastig,
soms struikelend van liefde lopend,
en altijd zo zacht, zo even hees van ontrouw,
mijn
vrouw vulde jij in,
opbollend,
kinderen moest je uit het ongenoemde draaien,
door warenhuizen waaien
en groeiende kleren kopen,
als vogels
klapwiekende mouwen -
kinderen, dierlijk snelle diertjes
moest je erin verstouwen,
alles wat weg wil fladderen
en het huis bevedert.
het is
visioen alweer,
aan werkelijkheid vertederd.
|
|
2
Na jaren
de telefooncel,
het glazen huis
op het winderige plein
van waaruit ik eens al mijn zenuwen
naar je uitspon,
de centrale
waarin je bestaan ging wiegen
als een cocon.
de telefoonhoorn
past weer
in mijn hand,
de plastic wieg van taal
waarin het zoemen begon,
heilig en embryonaal.
ik sta er
weer, bel de taxi
die me bij je brengen zal
terwijl jouw ruimer wezen hier rondom
verwaait en schalt.
|