LA GLEIZE
Tussen
de ruige heuvels lopend
met zon in mijn longen, kriebelende
keien tegen mijn voet,
landwind in mijn oor,
de gekke
geluiden verzamelend,
de beekjes zilverige adders in het gras,
het schuifelend water, de stollende
stenen, luisterend naar wat ik niet hoor
en vooral
naar mezelf, hoe mijn benen
hier klinken,
hoe mijn haar met het struikgewas meedoet
ben ik verbaasd
dat ik niet meer ben dan een vlies van mezelf,
hoe ik
haast ritsel van geringheid,
wat bloed onder een huid
een dun evenbeeld
van niet veel meer dan geluid,
ik herinner
me dit
van toen ik nog niet bestond
en nog spierwit
was in mijn mondholte.
maar
nu krachtig van mogelijkheden
doe ik niets, mijn bewegen
is niets, ik kan mijn handen tot takken
verlengen, zie
de bomen
kneden de leegte.