Peter Berger       Gedichten: Op tegenspraak


       Op tegenspraak: Inhoud

 

Stadsrand

Heden de stadsrand. Dat
is zo gezegd: alleen
een verblindend wit been
op het grasland
bestoven met het open zand
en het rif van een neusgat.
En natuurlijk de wind hier,
een groot ravebeksuitsteeksel,
een misplaatste, nog altijd
onzichtbare jas van voorgeboortelijk
speeksel. En er doorheen
de betonmolen. De straat blijft
half in het bouwplan steken.
De lantaren
die verstijfd en scheef
in de grond staat,
die nieuwe martelpaal, totem
met vrieslucht
en ijzel bespijkerd,
houdt als laatste teken de stilte
aan de praat

 

 

 

 

Gedicht

Ik stadsbewoner vergat
haast het veld, ik horige
die een gat sliep
in de wolken en de maan, zonder nochtans
uit te lopen, het huis uit
met de dood en andere angsten
op de rug. nee ik sliep
onder de zwetende dekens
van een niet bestaand firmament,
ik sliep het doorzichtig.
Ik hoor de brokkelige
tekens knappen in de vorst
en dan kom ik, wanneer
er vele etages
van dorst en van koorts
langzamerhand zijn gegroeid
uit mijn huis
waar ik te veel met woorden
omging, of te weinig met werkelijke woorden;
zo brand ik
en vannacht wordt het
noorden weer wakker,
slaap ik niet meer.
hitte en kou in het krakend
hakhout. speeksel rijpt,
de brandnetel breekt
en verouderde vliegende forten
schitteren aan de geraspte
pijnlijk hete hemel.
daar, in de verte
wordt mijn jeugd oud.