Jozef
E.
Zoals
hij ten laatste
zijn huis bewoont, het tot op de plint
tot op het behang
tot op die doodsbang
dunner wordende,
reeds van doorzichtige wind
wordende wand
leegwoont,
en poëzie,
rekeningen en
de zojuist verongelukte melkkar
te hoop stromen
in een onuitsprekelijk krankzinnige
associatie, een fluïdum
over het bed, over de sprei op het bed,
over het met punaises vastgeprikte
kleed boven het bed, en de
daarop bevestigde ansicht
met de gele bomen
en wolken en vochtvlekken
in het verschoten daar reeds jaren
hangende licht
|
|
Zelfportret
Sta op een
foto
naar de bergen te kijken in een wit
linnen vlekkerige broek, de auto
halverwege afgeknipt,
plaats, bergen,
de weg onbekend.
maar was ik daar wel,
of een sprekend op mij lijkende
wat morsige, dikke vent
onwennig
aan zijn aanwezigheid
neergestreken om stomverwonderd,
de voorkant vlees, de achterkant tijd
tegen een leeg gesteente aan te kijken
in een landschap
dat nergens is?
puin, uit het niets vallende bergwanden
die straks in een op handen
zijnde foto verstijven,
onder de
blik
van de man die teruggekeerd
van vacantie daar plotseling
staat gefotografeerd,
en die denkt: wie ben ik?
|