Jacht
Engelse prent
Hij loopt
daar op de heide
met zijn dubbelloops jachtgeweer - dodelijke bruid - geknakt
op de arm.
Maar boven zijn hoofd zijn de wolken
inmiddels bruine vochtplekken geworden,
de herfst is voorbij, en de winter, en niets valt hier
nog te verrichten.
Gindse
rietzoom, geliefde, staat bros en geel
in een nieuwe, tijdloze ruimte. Er is geen vogel teveel
die op vleugels van geluid
snel wegwiekt, geen vogel teveel.
En de
jachtbuit
heeft lang reeds opgehouden te lekken,
een sieraad van bloed ligt op de borstveren,
heeft de vorm van een mond, van een kus
geliefde.
Een blauw
vlies bedekt halverwege
de ogen, o ironisch fossiel.
En al loopt de man haastig, beweegt hij?
De herfst is voorbij en de winter. Maar er komt geen voorjaar,
hier klinkt geen enkel geluid, mijn geliefde,
geen enkel geluid