Epiloog
Wij,
u, ik, jij, liefste, vreemde,
alle personen waar we doorheen gaan,
waarin we beurtelings ontstaan,
wat zijn we? verlorenen, ontheemden?
in wat
we doen, dag in dag uit,
daarin zijn we maar nauwelijks
onszelf, want waar zijn we, kouwelijk
op zoek naar anderen, naar geluid?
hoe zouden
we ons onbeschreven
kunnen openen, hoe ons tonen
tussen het dagelijkse, blinkend ongewoon
worden,
al was het maar even?
hoe gelukkig en ongelukkig wonen
in jezelf en in anderen, hoe leven?
hoe moet
je zeggen dat je bang
bent, bang voor het lege,
voor wat in de grote lucht is verzwegen,
voor een seconde van eeuwen lang?
en hoe
te spreken van het goede
dat we geluk noemen, ontroering,
die zachte voering van het vermoeden?
geen
woord is er voor.
geen woord is er voor.