Ballade
Man in
het grijs
het licht weer in het haar
nabij het grasperk en het platgetreden
siergewas,
het is zoals het was.
als je
bewoog
zouden je leden kraken
als leer,
niet meer, niet meer,
geen wind, enkel het luchtledige
waarin je moet ontwaken,
het hoofd naar boven,
weg dat oog,
wees vredig, lig in de vezels
als een heer,
de ongelofelijke handen
spinrag en weleer.
zijn
dat nog jouw gedachten
groen en weldadig
in de coniferen,
of heeft daar niets bewogen
in het zachte
hout,
groen van niets verzadigd?
|
|
De middag
is van gas
tussen de bijgebouwen,
in keukenvensters en loze sponningen
staan nu de vrouwen
karnend melk en licht,
de pomp zucht in de schouders
de aarde wordt vertrouwder,
de aarde wordt steeds dieper
en stil
of jij daar sliep,
eindeloos
het zand gevouwen,
het zand is eindeloos week en moe,
man in het grijs,
man van weleer,
ga in de vezels liggen als een heer,
ga met je voeten naar de bodem toe.
|