te'genspraak, v. (m.) (w.g. -en), I. verzet
met woorden, oppering van bezwaren: geen tegenspraak kunnen
verdragen; zonder tegenspraak volgde hij het bevel op; de
geest van tegenspraak hebben, gaarne tegenspreken; - (rechtst.)
een vonnis op tegenspraak, contradictoir (tegenover bij verstek):
- (...) Van
Dale, "s Gravenhage 1961
|
|
Aanvankelijk
Regen en
watersplinters kletteren,
het staal van de auto siddert
in het voelbaar schedeldak,
het schaaldier dat de voelsprieten
inschakelt en haastig wegschuifelt
in een plooi van de ruimte.
alleen de
ademloze geest
die het gezien heeft
zweeft tussen de eerste regenbuien
van de schepping
|