Peter Berger       Kentering


                                                                                                  Peter Berger over literatuur         

 

worden ondernomen door steeds maar weer de vinger te leggen op de kwalijke trend van de literatuur: de vlucht in zichzelf, in de verering voor het kunstenaarschap, dat werd geafficheerd als vakmanschap maar dat ondanks de ogenschijnlijke relativering enorm werd overschat, en in de jaren zestig opzwol tot een staat van uitverkorenheid. Engagement was in de eerste plaats: je hiertegen als schrijver te weer stellen, tegen deze inflatie van het romantische schrijverschap. Dat was mijn mening van meet af dat ik met Kenteringte maken kreeg. In het julinummer van het dan nog gestencilde Kentering jaargang 1963 zeg ik: 'De Nederlandse letterkunde vertoont op het moment enkele tendensen die er op wijzen dat ze steeds verder komt te staan van haar punt van uitgang, het bestaan, het leven, en steeds dieper verzeilt in de literatuur, het taalspecialisme'.
Dat vind ik nu nog, al twijfel ik er nu nog hartgrondiger aan - wat ik toen heimelijk al deed - of daar veel aan te doen is. Dat betekent overigens niet dat men daar dan maar in moet berusten.
Wel beschouwd was ons standpunt: weigering om zich bij die ontwikkeling neer te leggen. De hele waaier van ontwikkelingen die ik vandaaruit onder de naam engagement in Kentering zal ontvouwen, is dan ook een gevolg geweest van daadwerkelijke uitbraakpogingen uit het isolement.
Het vage van Kenteringontstond hierdoor dat er schrijvers bleven staan op dat mesdunne engagement, en anderen in neo-marxistische zin evolueerden, en een aantal daar ergens tussenin opereerden.
Exponent van die extreem maatschappelijk gerichte stroming werd Otto Dijk. En ik overdrijf niet wanneer ik zeg dat ik zelf koppig ben vast blijven houden aan het magere engagement van het begin.
Mijn standpunt had aanvankelijk een linkse kleur. Maar door te blijven staan waar ik stond (zoals de lezer nog zal merken ben ik van geen enkele opvatting afgebracht) werd mijn standpunt een afscheid van links. Daar is niets aan te doen. Literatuur - op dat punt stond Kentering bij de start van '64 - is alleen maar te beleven als probleem, als kwestie van twijfel, als, om het maar heel zwaar en voor mijn part zendelingachtig te zeggen, een manier om vanuit twijfel te komen tot een hachelijke en zichzelf steeds weer ondermijnende poging tot eerlijkheid en fatsoen.
Wie dit allemaal te mooi gezegd vindt, heeft gelijk. Want zo fier is het nu allemaal ook weer niet.
Er wordt zo graag in de richting van Kentering gezwaaid met termen als 'geloof'. Maar voor mij en velen van Kentering is literatuur, wil zij betekenis hebben, veeleer een kwestie van ongeloof en volgehouden scepsis. Want geloven is makkelijk genoeg, als het dan niet in zoiets veegs als een God is, dan wel in onze eigen belangrijkheid, of in de literatuur, of in een politiek systeem of in wat dan ook, waar we met het onuitputtelijke menselijk talent om onszelf te bezwendelen een mythe van maken.
Ik zal laten zien dat de periode waarin we opereerden bol stond van absolutisme en geloof, des te onkwetsbaarder, omdat het zich had afgeschermd met een pantser van ironie. Het was - hoe moeilijk verkoopbaar die gedachte ook was - een mythische tijd. En voor mij dient de schrijver afstand te doen van de mythen waar hij toe geneigd is - dat is de enige vorm waarin hij deze onmisbare mythen op een betekenisvolle en intelligente manier in de wereld kan houden.
Elke vorm van absolutering moet hij uit de weg gaan. En daarom noem ik dit engagement: het is een strijdbare vorm van argwaan.
Als specialist in creativiteit is de schrijver specialist in zelfbedrog. Als hij dit kan overwinnen, krijgt zijn stem betekenis. Maatschappelijke betekenis. En dan niet naast, maar in zijn schrijverschap.
Engagement is voor mij - al heb ik het in de praktijk aan één stuk door laten afweten - bereidheid tot humane kritiek, en de permanente weigering van geloof. Humane kritiek, niet uit

 

3     >>>>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


3

>>>>>>