worden
ondernomen door steeds maar weer de vinger te leggen op de
kwalijke trend van de literatuur: de vlucht in zichzelf, in
de verering voor het kunstenaarschap, dat werd geafficheerd
als vakmanschap maar dat ondanks de ogenschijnlijke relativering
enorm werd overschat, en in de jaren zestig opzwol tot een
staat van uitverkorenheid. Engagement was in de eerste plaats:
je hiertegen als schrijver te weer stellen, tegen deze inflatie
van het romantische schrijverschap. Dat was mijn mening van
meet af dat ik met Kenteringte maken kreeg. In het
julinummer van het dan nog gestencilde Kentering jaargang
1963 zeg ik: 'De Nederlandse letterkunde vertoont op het moment
enkele tendensen die er op wijzen dat ze steeds verder komt
te staan van haar punt van uitgang, het bestaan, het leven,
en steeds dieper verzeilt in de literatuur, het taalspecialisme'.
Dat vind ik nu nog, al twijfel ik er nu nog hartgrondiger
aan - wat ik toen heimelijk al deed - of daar veel aan te
doen is. Dat betekent overigens niet dat men daar dan maar
in moet berusten.
Wel beschouwd was ons standpunt: weigering om zich bij die
ontwikkeling neer te leggen. De hele waaier van ontwikkelingen
die ik vandaaruit onder de naam engagement in Kentering
zal ontvouwen, is dan ook een gevolg geweest van daadwerkelijke
uitbraakpogingen uit het isolement.
Het vage van Kenteringontstond hierdoor dat er schrijvers
bleven staan op dat mesdunne engagement, en anderen in neo-marxistische
zin evolueerden, en een aantal daar ergens tussenin opereerden.
Exponent van die extreem maatschappelijk gerichte stroming
werd Otto Dijk. En ik overdrijf niet wanneer ik zeg dat ik
zelf koppig ben vast blijven houden aan het magere engagement
van het begin.
Mijn standpunt had aanvankelijk een linkse kleur. Maar door
te blijven staan waar ik stond (zoals de lezer nog zal merken
ben ik van geen enkele opvatting afgebracht) werd mijn
standpunt een afscheid van links. Daar is niets aan te doen.
Literatuur - op dat punt stond Kentering bij de start
van '64 - is alleen maar te beleven als probleem, als kwestie
van twijfel, als, om het maar heel zwaar en voor mijn part
zendelingachtig te zeggen, een manier om vanuit twijfel te
komen tot een hachelijke en zichzelf steeds weer ondermijnende
poging tot eerlijkheid en fatsoen.
Wie dit allemaal te mooi gezegd vindt, heeft gelijk. Want
zo fier is het nu allemaal ook weer niet.
Er wordt zo graag in de richting van Kentering gezwaaid
met termen als 'geloof'. Maar voor mij en velen van Kentering
is literatuur, wil zij betekenis hebben, veeleer een kwestie
van ongeloof en volgehouden scepsis. Want geloven is makkelijk
genoeg, als het dan niet in zoiets veegs als een God is, dan
wel in onze eigen belangrijkheid, of in de literatuur, of
in een politiek systeem of in wat dan ook, waar we met het
onuitputtelijke menselijk talent om onszelf te bezwendelen
een mythe van maken.
Ik zal laten zien dat de periode waarin we opereerden bol
stond van absolutisme en geloof, des te onkwetsbaarder, omdat
het zich had afgeschermd met een pantser van ironie. Het was
- hoe moeilijk verkoopbaar die gedachte ook was - een mythische
tijd. En voor mij dient de schrijver afstand te doen van de
mythen waar hij toe geneigd is - dat is de enige vorm waarin
hij deze onmisbare mythen op een betekenisvolle en intelligente
manier in de wereld kan houden.
Elke vorm van absolutering moet hij uit de weg gaan. En daarom
noem ik dit engagement: het is een strijdbare vorm van argwaan.
Als specialist in creativiteit is de schrijver specialist
in zelfbedrog. Als hij dit kan overwinnen, krijgt zijn stem
betekenis. Maatschappelijke betekenis. En dan niet naast,
maar in zijn schrijverschap.
Engagement is voor mij - al heb ik het in de praktijk aan
één stuk door laten afweten - bereidheid tot humane kritiek,
en de permanente weigering van geloof. Humane kritiek, niet
uit
3 >>>>