Peter Berger       Kentering


                                                                                                  Peter Berger over literatuur         

 

Ik doe dat namens mezelf.
Ik ben er mij van bewust dat ik vooral mijn eigen meningen in het veld breng. Dat is onjuist, in zoverre mijn inbreng al vrij spoedig na de nieuwe start afnam, en op een bepaald moment zelfs ophield. Het is gerechtvaardigd, omdat een deel van mijn stroeve essayistische loopbaan samenviel met Kentering. Dat maak ik af. Ik geef hier een samenvatting van wat ik beweerde, getoetst aan wat recente ontwikkelingen.

2
Kentering had een duidelijk eigen standpunt, maar het 'gezicht' van het tijdschrift was toch niet zo duidelijk. Men afficheerde het als vaag Christelijk, uit gesprekken maakte ik zelfs op dat het werd aangezien als een voortzetting van de Jong-Protestantse beweging, wat nogal merkwaardig is. Natuurlijk Wim Hazeu, later dramaturg bij de NCRV, had duidelijk connecties met de literaire stromingen uit de protestantse sfeer. Maar Harry Scholten had, ondanks zijn literaire vriendschap met A. Marja, schrijver van protestantse huize, in ieder geval 'nochtans een Christen', meer voeling met een katholiek land van herkomst, en veel van zijn geschriften waren ook een afrekening met het door hem goed gekende katholieke klimaat. Maar ikzelf was duidelijk atheïst, en hetzelfde gold voor Otto Dijk, ook al moest hij nog met een katholiek verleden afrekenen. Maar in ieder geval zaten we voor de buitenstaander in de Christelijke hoek. Ook de oud-Contourredacteuren, die na de fusie van 1969 de redactie kwamen versterken, werden in die hoek geplaatst.
Op zichzelf heb ik daar niet veel op tegen. Ik kijk wel hoe iemand als persoon met zijn geloof of ongeloof in het leven staat.
Maar het etiket Christelijk was vervelend, omdat het Kentering iets opplakte van 'buiten-literair'. In de polemieken met Nuis en Bloem met name heb ik dat sterk ervaren. Men deed voorkomen of ik zendeling in plaats van criticus was. En dat, nogmaals, terwijl de basis waarop we elkaar vonden literair was.
Dat men dat Christelijke aangreep om ons in de buiten-literaire hoek te plaatsen was overigens begrijpelijk. We brachten de literatuur duidelijk in verband met zijn mythische herkomst, en de - verbroken - verbinding met het goddelijke en numineuze was evident genoeg voor ons. Maar uit de rest van dit betoog zal wel duidelijk worden, dat dat volstrekt taboe was, in die zestiger jaren. En dat het enige antwoord op dat inzicht kon zijn dat het 'extra-literair' werd verklaard. Dus dat er wel zendelingsbedoelingen achter zaten.

3
Wat verwachtten we van literatuur?
Op dit punt verschaften we te weinig opheldering.
Engagement, zo heette het op een bepaald moment, en als zodanig werd het ook gestempeld in het Engagementsnummer, juni/juli 1966. Maar onder die term kunnen heel wat richtingen gevangen worden, en ze zijn ook allemaal wel op een andere manier binnen Kentering vertegenwoordigd geweest. Wat dat aangaat is er een bonte verzameling meningen in het blad aangelegd. In de wens, de dichtslibbende discussie open te houden, openbaarde zich hier een zwakte van Kentering: te veel verschillende geluiden. Daardoor bleef dat engagement betrekkelijk vaag, en konden er binnen Kentering ook verschillende interpretaties van uitgroeien. Maar wat we niet wilden was wel duidelijk. We wilden - het stond in onomwonden bewoordingen in de beginselverklaring van 1964 - niet dat de literatuur zou verzanden in een isolement, waar zij weinig zou hebben te vertellen aan weinigen. Engagement betekende aanvankelijk - wat we er later verder aan hebben opgehangen - de literatuur uit het isolement terugvoeren naar de mensen. Een kwetsbare, hachelijke onderneming, die eigenlijk alleen kon

 

2     >>>>

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

2

>>>>>>