Ik
doe dat namens mezelf.
Ik ben er mij van bewust dat ik vooral mijn eigen meningen
in het veld breng. Dat is onjuist, in zoverre mijn inbreng
al vrij spoedig na de nieuwe start afnam, en op een bepaald
moment zelfs ophield. Het is gerechtvaardigd, omdat een deel
van mijn stroeve essayistische loopbaan samenviel met Kentering.
Dat maak ik af. Ik geef hier een samenvatting van wat ik beweerde,
getoetst aan wat recente ontwikkelingen.
2
Kentering had een duidelijk eigen standpunt, maar het
'gezicht' van het tijdschrift was toch niet zo duidelijk.
Men afficheerde het als vaag Christelijk, uit gesprekken maakte
ik zelfs op dat het werd aangezien als een voortzetting van
de Jong-Protestantse beweging, wat nogal merkwaardig is. Natuurlijk
Wim Hazeu, later dramaturg bij de NCRV, had duidelijk connecties
met de literaire stromingen uit de protestantse sfeer. Maar
Harry Scholten had, ondanks zijn literaire vriendschap met
A. Marja, schrijver van protestantse huize, in ieder geval
'nochtans een Christen', meer voeling met een katholiek land
van herkomst, en veel van zijn geschriften waren ook een afrekening
met het door hem goed gekende katholieke klimaat. Maar ikzelf
was duidelijk atheïst, en hetzelfde gold voor Otto Dijk, ook
al moest hij nog met een katholiek verleden afrekenen. Maar
in ieder geval zaten we voor de buitenstaander in de Christelijke
hoek. Ook de oud-Contourredacteuren, die na de fusie van 1969
de redactie kwamen versterken, werden in die hoek geplaatst.
Op zichzelf heb ik daar niet veel op tegen. Ik kijk wel hoe
iemand als persoon met zijn geloof of ongeloof in het leven
staat.
Maar het etiket Christelijk was vervelend, omdat het Kentering
iets opplakte van 'buiten-literair'. In de polemieken met
Nuis en Bloem met name heb ik dat sterk ervaren. Men deed
voorkomen of ik zendeling in plaats van criticus was. En dat,
nogmaals, terwijl de basis waarop we elkaar vonden literair
was.
Dat men dat Christelijke aangreep om ons in de buiten-literaire
hoek te plaatsen was overigens begrijpelijk. We brachten de
literatuur duidelijk in verband met zijn mythische herkomst,
en de - verbroken - verbinding met het goddelijke en numineuze
was evident genoeg voor ons. Maar uit de rest van dit betoog
zal wel duidelijk worden, dat dat volstrekt taboe was, in
die zestiger jaren. En dat het enige antwoord op dat inzicht
kon zijn dat het 'extra-literair' werd verklaard. Dus dat
er wel zendelingsbedoelingen achter zaten.
3
Wat verwachtten we van literatuur?
Op dit punt verschaften we te weinig opheldering.
Engagement, zo heette het op een bepaald moment, en als zodanig
werd het ook gestempeld in het Engagementsnummer, juni/juli
1966. Maar onder die term kunnen heel wat richtingen gevangen
worden, en ze zijn ook allemaal wel op een andere manier binnen
Kentering vertegenwoordigd geweest. Wat dat aangaat
is er een bonte verzameling meningen in het blad aangelegd.
In de wens, de dichtslibbende discussie open te houden, openbaarde
zich hier een zwakte van Kentering: te veel verschillende
geluiden. Daardoor bleef dat engagement betrekkelijk vaag,
en konden er binnen Kentering ook verschillende interpretaties
van uitgroeien. Maar wat we niet wilden was wel duidelijk.
We wilden - het stond in onomwonden bewoordingen in de beginselverklaring
van 1964 - niet dat de literatuur zou verzanden in een isolement,
waar zij weinig zou hebben te vertellen aan weinigen. Engagement
betekende aanvankelijk - wat we er later verder aan hebben
opgehangen - de literatuur uit het isolement terugvoeren naar
de mensen. Een kwetsbare, hachelijke onderneming, die eigenlijk
alleen kon
2 >>>>