ZOMER
IN SCHEVENINGEN
De boten
van mijn jeugd
deinen op de horizon,
ze trekken hun rook
aan tedere rukjes mee,
soms zitten ze minutenlang stil
als duiven op een huis van water,
dan valt
het hele beeld weer open,
het ruist door de gaten in de branding, verderop bladert de
wind verstrooid in de zee hij laat de golven door het water
lopen. de duinen liggen met gesloten ogen half op hun zij,
de lange ruglijn van het slapend zand, de lange enkels zonder
einde. .
|
|
AAN ZEE
Aan zee,
een onzinnige vlinder ligt
met zijn vleugels gevlekt
te klapwieken, bedekt
met vleugels is zijn gezicht,
en zenuwachtig
hij trilt,
één vleugel is het strand
en overal is land
waar hij het land eventjes optilt,
onder de
boulevard een vlinder,
het waait door het filigrain der
hotels, in de wind is een kinderstem,
het kind ervan is ver. ja badgasten, het is al herfst en zonder
boom is de zee vloeibaar hout zonder nerf, de branding is een
lang vlinderlichaam met twee vleugels, een voor het strand en
een voor de zee, de vlinder beweegt ermee.
|