Vervoer
Het was droevig
in de barstensvolle tram, die meestentijds slechts pretendeerde
te rijden door de in ochtendlijk halfduister verscholen wijken.
Af en toe kwam de tram door een winkelbuurt. Dan leek het donkerder
te zijn, buiten. Rissen lampjes hingen tussen palen te branden,
men had de feestverlichting weer aangestoken. Dat hadden ze maar
niet moeten doen. In de verlichte etalages lagen de cadeautjes
te wachten, die we over dik een week met kloppende harten uit
pakjes papier halen. Ofschoon overal Sinterklazen van karton bij
die cadeautjes stonden opgesteld en vrolijke vingerwijzingen was
het bijna onvoorstelbaar. De klokken, de speelgoedtreinen, de
haarnetjes, de dode hazen en de onderjurken lagen onaandoenlijk
in het winkellicht. De stoepen weerkaatsten de etalages flauw.
Want het regende. Doorlopen, er moeten meer mensen mee, riep de
bestuurder aanhoudend, maar zonder de zwier waarmee op andere
dagen de passagiers naar achteren gejaagd worden. Ook de bestuurder
had zijn dag vandaag niet. "Doorlopen", riep een vrouw die in
de menigte onvindbaar geworden was met een verontwaardigde sopraan,
"waarheen doorlopen?" "Loop naar de hel", antwoordde een norse
man, maar mij leek dit een onredelijk voorstel. Wie zegt dat de
hel niet een overvolle, van halte tot halte schuifelende tram
op de ochtend van woensdag de negentwintigste november is terwijl
het nooit meer de dertigste zal worden? Als ik de schepper van
hemel en aarde was, had ik het tenminste wel geweten. De stilte
was weer ingetreden. Of stilte, het was het hulpeloze gekraak,
gezoem, gezucht en geschuifel dat nauwelijks hoorbaar, maar toch
alles overstemmend 's ochtends in de openbare vervoersmiddelen
hangt. In flarden werd nu een gesprek achter mijn rug hoorbaar,
dat zacht en geanimeerd gevoerd werd. "Hij was totaal los", hoorde
ik een meisjesstem gezellig zeggen. "Maar mijn vader had niets."
En op de meest spannende plaatsen onderbroken door een sappig
"ja?" van een andere meisjesstem, ging het verder: "Hij had helemaal
niets. Hij weet niet eens hoe het ging. Hij zag die groene auto
recht op zijn auto afkomen, met tachtig kilometer. En toen sloeg
ie zijn handen voor zijn gezicht. En toen hij zijn ogen open deed,
leefde hij nog. Geen schrammetje." Ze schepte opnieuw adem. "Maar
hij keek wel gek op toen die plaats naast hem waar tante zat leeg
was." De tram was weer eens gestopt, en een stille processie van
natte mensen schuifelde langs de raampjes. "En we hadden eerst
nog wel zo'n moeite gehad om dat mens in de auto te hijsen", hoorde
ik het meisje nog zeggen.
|
|
Afscheid
Toen ik het
kleurige hippie van een paar portieken verder, dat al maandenlang
met een wetende glimlach de stugge ontzieling van de buitenwijk
trotseert, een paar dagen geleden op straat tegenkwam, wilde mijn
mond even openzakken van verbazing. Het kind had een totale gedaanteverwisseling
ondergaan. Ze was gewoon. Haar wapenuitrusting van de vrede, bestaande
uit kralensnoeren, een oude rozenkrans, ban de bom speldjes, roosjes
en de roze button met het in hees paars gefluisterde I Love You,
had ze afgelegd. Daarvoor in de plaats was nu een jongen, die haar
bij de hand hield op die voorzichtige allereerste manier. Ze zag
er toch even leeg uit, zo. Zonder haar Love-uitmonstering. Maar
ze wou het zeker zélf zeggen. Zonder een pak dat voor z'n beurt
praat. Gisteren liep ze daar weer. Alleen. En ze had haar snoeren
en knopen weer aan, de ban de bomschildjes en de protestspeldjes.
Het was dus uit. En ja, haar ogen stonden vol afscheid. Arm hippie.
En, schutterig omdat ik op hetzelfde moment besefte dat ik aan een
verse wonde kwam, zei ik: zo, heb je je speldjes weer aangedaan?
Ja, zei ze dof. Vandaag voor het laatst. Ik moet ze niet meer, die
buttons. Je kan ze nu bij de Gruyter krijgen, voor niks. Bij de
boodschappen. De speldjes aan het hippie weerkaatsten de hoon glazig.
Ze nam ze nog eenmaal op, met een blik vol vergane innigheid. En
zei peinzend: pestzooi.
|