Peter Berger       allemense - stukjes van Peter Berger


          Inhoud                                                                                                 

       


Ochtend


Het is een prachtige ochtend, ruim en winters, met vroeg zonlicht; een heldere ochtend vol schoolkinderen. In de verte worden asbakken opgehaald, een paar straten verder klinkt het gerammel van ijzer door de buitenwijken.
En dan de binnenstad. Er zijn weinig mensen, en ze haasten zich niet, vanochtend. Daar loopt een kluitje kinderen te laat te komen. Een jongetje met een wit smoeltje trapt een grote kartonnen doos voor zich uit over de straat. Hij doet dat met een bleke onaandoenlijkheid alsof hij elke dag op deze plek een kartonnen doos aan flarden schopt, en veinst dat hij het opgewonden gelach van de meisjes, die zijn daad om een onnaspeurlijke reden een heldendaad vinden, niet hoort.
Als ik weer wat verder ben doorgelopen komt daar een hoog meisje aangelopen, met een uilogige zonnebril luxueus op het gezicht. Ze is mooi, met de onaanraakbare schoonheid van iemand die mooi uit professie is. Ze geniet van haar modieuze aanwezigheid in deze prachtige ochtend, ze is een tot leven gekomen kleurenfoto op glanspapier uit een extravagant vrouwenblad.
Half voor deze verschijning loopt een jongen. Of een jongen, hij verkeert in die onduidelijke staat dat hij eigenlijk al een man is, maar het nog niet weet, en daarom een somber bruine, droevige overjas draagt. Ik moet zeggen dat ik minder op hem let, en ik zie niet dat hij zijn handschoen heeft laten vallen. Maar dat moet gebeurd zijn, want op het volgende moment heeft dat meisje met een onbeschrijfelijk gebaar vol weerzin en attentie die handschoen van de stoep geraapt.
De jongeman wil zelf ook zijn handschoen oprapen, maar hij is te laat, in die paar rare seconden vol verwarring en misverstand waarin mensenlevens een andere loop kunnen nemen, maar dat nooit doen, staan het meisje en de jongen tegenover elkaar. Dan tilt het meisje die schrijnende handschoen naar de jongen over. Hij blijft er mee staan of het een oud runderlapje is. Alsof er niets gebeurd is, loopt het meisje al weer door, een en al mooie jonge vrouw.
De jongen loopt nog niet weg. De jongen is blijven staan. Er is iets peinzends op zijn gezicht.

En terwijl hij haar nakijkt, steekt hij langzaam een sigaretje op.

Concurrentie


Nietig stond ze daar tussen de hoge warenhuizen bij het kruispunt, in het vochtige, rillende, halfontwaakte licht van de ochtend. Ze wachtte, dat meisje. Ze wachtte, tot het verkeerslicht haar met een volautomatische knipoog zou toestaan om over te steken. Het gezicht van het meisje was mooi bedoeld. Maar het was niet gelukt. Met onzekere hand had de schepping zijn werk aan haar voltooid, en een dierlijke droefheid over haar jonge trekken gelegd. Ze keek uit haar ogen als een trieste apin, verduisterd door een vreemde onaantrekkelijkheid.
Nee, dan achter haar.
In de warenhuisetalages achter haar stonden lange elegante damespoppen met schallend gala-ondergoed in waaiende verleidelijkheid versteend. Daar was een andere wereld dan die van het meisje, dat er levend doch vrij lelijk met haar rug naar toe stond.
Toch had ook dat meisje iets in de richting van het wufte ondernomen. Haar minirok, een tentje van eigen makelij, liet ranke, blauw wollen benen vrij. Zo vrij zelfs, dat het garen- en bandwinkeltje waarmee die kousen vastzaten duidelijk te zien was. Het maakte haar verschijning nog neerslachtiger. Maar 't merkwaardige was, dat deze slordige vrijmoedigheid haar deed triomferen boven de dames in de etalages, die er toch zoveel méér van lieten zien. De natuur vierde een kleine overwinning. Want door de mannen, die zich in de buurt van het kruispunt ophielden, en die plotseling ook allemaal moesten wachten, voer een koude opwinding. Ze bleven staan. Toen wendden ze zich allen, als door een gigantisch mechaniek bewogen, in de richting van het meisje, en vestigden hun blik belangeloos ergens op de pui achter haar. En heel langzaam en onopvallend lieten ze vervolgens hun ogen door hun koele, ongeïnteresseerde gezichten naar beneden zakken, totdat het meisje in beeld kwam. Toevallig. Aan hun gelaatstrekken zou men gezegd hebben dat ze grote zakenproblemen aan het hoofd hadden. Alleen die ogen. Die ogen bewogen steels omlaag, op de manier waarop grote poppen de ogen kunnen bewegen als ze slapen gaan, maar die zeggen dan mamma mamma. Toen sprong het licht op groen, het meisje sprong onhandig en licht als een verkeerd soort hinde over het zebrapad en verdween. En de mannen omvatten het hengsel van hun aktetas nog eens beter, en onopvallend gingen ook zij huns weegs. Het licht stond weer op veilig.