Liselotte
Het mooiste
meisje dat ik ooit heb mogen beminnen was Liselotte, een schoonheid
ongetwijfeld, met een hoofdje zo blank en sereen dat het wel uit
een camee gesneden leek. Urenlang zou ik dat edele profiel kunnen
aanbidden, en de zachte, vrouwelijke lijn van haar hals. Als ze
maar niet van tijd tot tijd haar mond opendeed, en iets zei van
zo'n trieste doodgewoonheid, dat ik er steeds weer van uit de
concentratie van de verliefdheid raakte.
Haar stopwoord was ergens.
Ergens had die en die wel iets aardigs, ergens was het café waar
we ijssorbets door een rietje dronken, wel gezellig, ergens was
het die dag toch wel mooi weer, al wilde de zon niet door de zomer
heenbreken, en ik geloof dat ze zich ergens ook verschrikkelijk
zat te vervelen. Maar als ze uitgesproken was, verzoette de aanblik
van dat mooie gelaat veel, en langzaam werd het in mijn gemoed
weer mooi.
Jaloerse vrienden dongen af op haar schoonheid. Maar hoe ten onrechte.
Ze had alleen de merkwaardige gewoonte om altijd in een broek
van pantervel te lopen, waarom ze haar smalend Liselotte met de
panterbroek noemden. En haar kapsel was in een gebleekte suikerspin
omhooggestoken. En zo zwikte zij met haar hoge hakken onder haar
gevlekte, fatale panterbroek en haar hoge suikerspin in de lucht.
Gevaarlijk en dwaas. En ergens, ja ergens voelde ik ook wel dat
het een wat merkwaardige combinatie was, ik, onhandige schooljongen,
naast dit gevaarlijk aandoende, beeldschone en verwarrende schepsel.
Maar haar schoonheid won het steeds weer.
Hoe ik
aan haar gekomen was, gaat terug in de schemer van een laat
feestje, waar ik zielig rondliep, treurend om een vriendinnetje
dat mij verlaten had. Droefheid was mijn grote kracht in die
dagen, altijd had ik wel iets bij de hand dat droefheid in mijn
hart veroorzaakte. Als het niet de hele wereld was, dan was
het wel een meisje. En waarschijnlijk had Liselotte met de panterbroek
juist op die avond het gevoel dat zij zich over een grote droefheid
ontfermen moest. Het was weer eens iets anders dan een sportwagen
of een zeilboot. En zo kwam die combinatie tot stand. Mijn droefheid
ging inmiddels niet over, want mijn ongelukkige liefde voor
het meisje dat mij verlaten had kon ik niet zonder meer opgeven.
Zonder dat zou de wereld al te leeg zijn. Maar de troost van
de schone
|
|
.
Liselotte was
goed .Zij straalde ook op mij, rare, magere en bleke jongeling,
iets verderfelijks af, waar ik groot behagen in schiep. Het was
in mijn eigen ogen hoogst boeiend. Al moet ik bekennen dat ik de
schone Liselotte nauwelijks beroeren dorst. Haar koele schoonheid
was om naar te kijken. Niet om aan te raken. Maar zolang niemand
dat wist deerde dat niet. En zo dronken wij onze ijssorbets, en
spraken weinig want er viel weinig te zeggen.
Het meest
opmerkelijke moment uit deze verhouding was dat ik haar op een
avond mee naar huis voerde. Mijn vader zat onder een oranje parasol
in de zomerse avond te lezen. En deze gebruinde man verbleekte
toen hij het meisje aanschouwde, dat daar vervaarlijk het tuinpad
op kwam deinen. Doodsbleek gaf hij haar een hand, en mompelde
zijn naam. Waarop zij een allerliefst kniksje maakte, en Liselotte
prevelde. Toen stond mijn vader op en liep het huis in. Die avond
sprak hij niet. Waarschijnlijk vreesde hij dat zijn zoon zich
nu voorgoed in de armen van het verderf gestort had. Ach, wist
hij maar, hoeveel moeite dat kost.
De zeewind ruiste door de groene bomen, en onaanraakbaar, dwaas
en desondanks lief liep mijn Liselotte met de panterbroek daar
onder, alle avonden van die droeve zomer. En mijn vader bleef
stil. En in die middagen gingen mijn Liselotte en ik naar de zee,
waar zij in een zonnepakje lag, voorzichtig om niet al te bruin
te worden, en ik naar de verre luchten staarde, waar zich mijn
ongelukkige liefde ophield in het mistige blauw.
Nog zie ik haar liggen, mijn schone Liselotte, een lelie in een
zonnepakje, het hoofd achterover in de koele zomer, de oogleden
gesloten. En achter haar mooie hoofd ging de zee hoog en vlak
heen en weer, langzaam golven naar het strand rollend. Met mijn
vingers krabde ik in het zand, en ik keek in de verte.
Ik was jong, en dat moest heerlijk zijn, maar dat was het niet.
En toen het herfstiger werd, en de middagen nog mistiger, toen
verliet Liselotte mij. Zij verdween ongemerkt in de nevels. Want
ergens zou in het komende seizoen een sportwagen toch comfortabeler
zijn dan mijn droefheid.
|