Peter Berger       allemense - stukjes van Peter Berger


          Inhoud                                                                                                 

       


Liselotte


Het mooiste meisje dat ik ooit heb mogen beminnen was Liselotte, een schoonheid ongetwijfeld, met een hoofdje zo blank en sereen dat het wel uit een camee gesneden leek. Urenlang zou ik dat edele profiel kunnen aanbidden, en de zachte, vrouwelijke lijn van haar hals. Als ze maar niet van tijd tot tijd haar mond opendeed, en iets zei van zo'n trieste doodgewoonheid, dat ik er steeds weer van uit de concentratie van de verliefdheid raakte.
Haar stopwoord was ergens.
Ergens had die en die wel iets aardigs, ergens was het café waar we ijssorbets door een rietje dronken, wel gezellig, ergens was het die dag toch wel mooi weer, al wilde de zon niet door de zomer heenbreken, en ik geloof dat ze zich ergens ook verschrikkelijk zat te vervelen. Maar als ze uitgesproken was, verzoette de aanblik van dat mooie gelaat veel, en langzaam werd het in mijn gemoed weer mooi.
Jaloerse vrienden dongen af op haar schoonheid. Maar hoe ten onrechte. Ze had alleen de merkwaardige gewoonte om altijd in een broek van pantervel te lopen, waarom ze haar smalend Liselotte met de panterbroek noemden. En haar kapsel was in een gebleekte suikerspin omhooggestoken. En zo zwikte zij met haar hoge hakken onder haar gevlekte, fatale panterbroek en haar hoge suikerspin in de lucht. Gevaarlijk en dwaas. En ergens, ja ergens voelde ik ook wel dat het een wat merkwaardige combinatie was, ik, onhandige schooljongen, naast dit gevaarlijk aandoende, beeldschone en verwarrende schepsel. Maar haar schoonheid won het steeds weer.

Hoe ik aan haar gekomen was, gaat terug in de schemer van een laat feestje, waar ik zielig rondliep, treurend om een vriendinnetje dat mij verlaten had. Droefheid was mijn grote kracht in die dagen, altijd had ik wel iets bij de hand dat droefheid in mijn hart veroorzaakte. Als het niet de hele wereld was, dan was het wel een meisje. En waarschijnlijk had Liselotte met de panterbroek juist op die avond het gevoel dat zij zich over een grote droefheid ontfermen moest. Het was weer eens iets anders dan een sportwagen of een zeilboot. En zo kwam die combinatie tot stand. Mijn droefheid ging inmiddels niet over, want mijn ongelukkige liefde voor het meisje dat mij verlaten had kon ik niet zonder meer opgeven. Zonder dat zou de wereld al te leeg zijn. Maar de troost van de schone

.


Liselotte was goed .Zij straalde ook op mij, rare, magere en bleke jongeling, iets verderfelijks af, waar ik groot behagen in schiep. Het was in mijn eigen ogen hoogst boeiend. Al moet ik bekennen dat ik de schone Liselotte nauwelijks beroeren dorst. Haar koele schoonheid was om naar te kijken. Niet om aan te raken. Maar zolang niemand dat wist deerde dat niet. En zo dronken wij onze ijssorbets, en spraken weinig want er viel weinig te zeggen.

Het meest opmerkelijke moment uit deze verhouding was dat ik haar op een avond mee naar huis voerde. Mijn vader zat onder een oranje parasol in de zomerse avond te lezen. En deze gebruinde man verbleekte toen hij het meisje aanschouwde, dat daar vervaarlijk het tuinpad op kwam deinen. Doodsbleek gaf hij haar een hand, en mompelde zijn naam. Waarop zij een allerliefst kniksje maakte, en Liselotte prevelde. Toen stond mijn vader op en liep het huis in. Die avond sprak hij niet. Waarschijnlijk vreesde hij dat zijn zoon zich nu voorgoed in de armen van het verderf gestort had. Ach, wist hij maar, hoeveel moeite dat kost.
De zeewind ruiste door de groene bomen, en onaanraakbaar, dwaas en desondanks lief liep mijn Liselotte met de panterbroek daar onder, alle avonden van die droeve zomer. En mijn vader bleef stil. En in die middagen gingen mijn Liselotte en ik naar de zee, waar zij in een zonnepakje lag, voorzichtig om niet al te bruin te worden, en ik naar de verre luchten staarde, waar zich mijn ongelukkige liefde ophield in het mistige blauw.
Nog zie ik haar liggen, mijn schone Liselotte, een lelie in een zonnepakje, het hoofd achterover in de koele zomer, de oogleden gesloten. En achter haar mooie hoofd ging de zee hoog en vlak heen en weer, langzaam golven naar het strand rollend. Met mijn vingers krabde ik in het zand, en ik keek in de verte.
Ik was jong, en dat moest heerlijk zijn, maar dat was het niet. En toen het herfstiger werd, en de middagen nog mistiger, toen verliet Liselotte mij. Zij verdween ongemerkt in de nevels. Want ergens zou in het komende seizoen een sportwagen toch comfortabeler zijn dan mijn droefheid.