Peter Berger       allemense - stukjes van Peter Berger


          Inhoud                                                                                                 

       


Klandestiene vissers


Ik stond al geruime tijd aan de rand van de vijver en gooide steentjes in het water. Als vanouds verschenen op de plek waar een steentje verdronk een paar kringetjes. Af en toe zag ik door het hout van de bosjes aan de overkant een wandelaar opdoemen. Het grind kraakte zacht onder de voeten. Sommigen floten. Dat waren de bezitters van honden die uitgelaten moesten worden en die wild door het hakhout renden. Voor het overige kwam men hier in dit bewijsje van natuur waarschijnlijk net als ik eens kijken hoe het met de avond stond.
Wel, dat ging.
Boven het water met het bordje Verboden te Vissen was de lucht laag en roze. Een enkele eend vloog er vredig doorheen, om zich dan schonkig op de golfjes te laten vallen, een sissend schuim spoor achter zich aantrekkend. De zon blonk rood in een ooghoek van de vijver. En tevreden deed ik er nog een steentje bij. Plons. Zo stond ik geheel in ouderwets gepeins verzonken te kijken, toen er twee jongens aankwamen. Ze zagen er haveloos uit, bleek, en ze maakten hongerige mannenbewegingen. Ze gingen aan de rand van de vijver staan, en haalden een klosje te voorschijn waar ze rap een draad van afwonden. Een dunne nylon draad, met een haakje aan het eind. Daaraan deden ze een in één beweging tot balletje gekneed stukje brood, en wierpen de lijn met een geoefende zwaai in het water. De kleinste van de twee legde zijn klosje op de kant, en ging eens bij zijn maat kijken. Onverstandig. Want meteen werd met forse rukken aan de lijn getrokken. Het klosje schuifelde naar de kant. Nog net op tijd was de kleine er bij, maar de vis was al voortvluchtig.
Het enige wat hij binnenhaalde was een druipend sliertje brood. 't Was een jetser joh, hijgde de kleine. Wat een jetser. Dat bleef hij maar zeggen, terwijl hij bedrijvig met de lijn heen en weer sprong. De gebeurtenis had hem in opwinding gebracht. De ander zei niets terug, die keek scherp en mager naar de dobber die hij door het grijze water heen en weer trok - kijk, ongemerkt was de zon onder gegaan. En de kleine bleef maar over zijn jetser mompelen. Een eindje verderop was
.

.


nu nog een groepje aangekomen. Drukke jongens. Een had een portablebij zich, waarin een wijsje aan scherven viel. Ze waren netjes en zenuwachtig, zoals ze daar bij het water aankwamen. En toen die twee vissers hier hun visgerei hadden opgerold en weggestoken, en met afgetrapt elan op het groepje juffershondjes van goeden huize afkwamen, was het duidelijk. Ze waren de leiders die uit de buurt van de handkarren, de kapotte auto's, de ontucht van verroest huisraad en verdronken matrassen te voorschijn gekropen waren, om hees, rauw en superieur die nette jongetjes de kunst van het klandestien vissen eens bij te brengen. Die kwispelden om de twee heersers heen.
Maar lang duurde dat niet.
Ineens was daar paniek, of er een steen tussen kippen gegooid werd. De twee leiders schoten weg. De anderen bleven staan, vermorzeld van schrik. Want daar kwam een witte politieauto het pad langs geslopen.

Toen de lange was gevangen, de jongetjes beteuterd hadden bezworen dat ze van niets wisten, nee agent, we keken alleen maar agent, nee agent, ja agent, nee agent, jazeker agent, nou sodemieter dan gauw op, ja agent, dat zullen we doen agent, en de auto met de gepakte lange verdwenen was, toen kraakte het hevig in een rietbosje. En daar sprong de kleine te voorschijn. Ik heb niets gezegd, riep de ene. Zag je dat hij ons geloofde, riep de andere. Ik keek hem recht in zijn gezicht, zei die van de portable. Het groepje jongens liep langzaam weg, bleef af en toe samenzweerderig staan om dan weer een eindje voort te drentelen, want er was heel wat te bespreken, hun stemmen ketsten triomfantelijk tegen de lucht, en mij hadden ze bijna beet, mij hadden ze bijna beet, riep de kleine daar gerafeld bovenuit. In de verte gierde een auto waarin de lange stille wel zou zitten. Die zou wel weer weinig zeggen, die lange stille.