Kermis
Op een keer
hadden we uren over de winderige hoogvlakten van midden-Spanje
gereden, over een onafzienbaar, door de zon uitgevreten land.
Het ging kilometers lang langs uitgeteerde heidevelden. Er lagen
witte stenen in, die leken op schedels. En geen mens liet zich
zien. Slechts zelden passeerden we een voertuig. Soms kwamen we
langs een streek waar gewoond en geleefd werd, al was dat bijna
niet te bespeuren. Dan kwam er een dorpje, nauwelijks meer dan
aardhopen met ramen, en gaten voor een deur. Ze lagen schuin tegen
de vage heuvels aan, temidden van akkers. Graanvelden, die er
kaalgeschoren bij lagen, onder de gele stoppels. Op regelmatige
afstanden van elkaar werd er achter de hoeven gedorst. Maar wat
voor een dorsen. Om grote kafhopen zeulden ezels de dorssleden
rond. Op die sleden zaten oude vrouwen. Soms één, soms twee, in
het zwart gekleed, onbeweeglijk. Het was dreigend, en verschrikkelijk.
Ze reden maar in het rond door hun heksencirkels. Grote verlamde
kraaien op een keukenstoel, rondgesleurd door ezels. Andere levende
wezens waren er niet te zien, niets dan die visioenen van Goya.
En toen we dachten dat er niets meer kwam, omdat er niets meer
kon komen, toen reden we zo'n dorpje binnen.
Het was er kermis.
Maar zeg ik kermis? Het kon even goed een openbare dodenmis zijn.
Op de markt stonden kraampjes, waar een paar kleine, zeer haveloze,
zeer bruine kinderen bevangen tussen rondliepen. Verder was er
niemand. Het leek wel of men te arm was om bij de kraampjes voor
een paar pesetas gesuikerde amandelen te kopen, of een paar steenharde
koekjes op een stok. Andere attracties waren er niet. Of het moest
wippen op het wipwapje zijn, of schieten in een van de vijf schiettenten.
Want het was een kermis van alleen kauwen op harde koekjes, of
schieten met een oude windbuks. Verdrietig, met gedachten aan
de dood liepen we over de arme kermis, op die brakke, tussen kloostermuren
ingeklemde markt in een onbekend Spaans gehuchtje.
|
|
.
Vlaggen waren
er nauwelijks, en wat er was hing slap in de hitte. Drie mannen
van de guardia civil, groene sluipwespen met hun gevleugelde lakpet
liepen rond, want voor hen is geen dorp te klein: het was vijf uur
in de middag, maar geen Federico Garda Lorca, geen wind groene wind.
Dorheid, een kleine kermis voor oude kinderen, en stof. Bij een
van de tentjes, waar we met stijve benen van het rijden langs liepen,
kreeg ik de indruk dat ze ons aanriepen. Stil, en bijna zwijgend.
Toen we draalden, hield men ons een buks voor. Schieten, de vreemdelingen
moesten schieten. Een peseta per schot. Dat was het ergste wat een
mens hier kon gebeuren, behalve levenslange verbanning in het klooster,
dus waarom niet. Het was toch kermis. Ik nam de oude buks, trok
de grendel met uiterste krachtsinspanning naar achteren, en schoot.
Ach hemel, nog raak ook. Feilloos had ik de roos op drie meter afstand
getroffen. Konden ze hier dan nog niet eens aan een buks knoeien?
Zwijgend legde de oude die me de buks had aangereikt de prijs over.
Een harde, donkerbruine toffee in een doorzichtig papiertje. Maar
ik had vijf pesetas neergeteld, dus ik mocht nog vier keer schieten.
Vier keer trof ik de roos. En ik verwierf er nog vier toffees bij,
plus de hoofdprijs, een toffee extra, en een papieren bloem.
Bij elke treffer legde hij er weer een bij. Een van zijn harde,
bruine toffees. Ik had het gevoel of ik ze stal, toen ik ze in mijn
zak stak, die oneetbare lekkernij. Maar het droevig ritueel had
zijn voortgang moeten vinden, vijf smadelijke schoten lang, en ik
kon niet misschieten. De roos was te dichtbij, en, ik zei het al,
zelfs aan een buks knoeien konden ze niet. Met een schuldig gevoel
haalde ik de buit binnen. Maar toen ik de bloem opstak, die bloem
die zelfs al was hij van papier kans gezien had te verleppen, toen
lachte de oude in zijn tent, hij lachte droevig. Want men had hier
geleerd dat het lot hard kan zijn, harder dan de bruine toffees
in een doorzichtig papiertje, en de oneetbare koekjes op een stokje.
Men trotseerde het leven. En daarom vierde men af en toe kermis.
Een treurig feest. Maar toch, men vierde het. |