Peter Berger       allemense - stukjes van Peter Berger


          Inhoud                                                                                                 

       


Groetplicht


Aan de berichten over het vermenselijken van de groetplicht en het democratiseren van de verhoudingen in onze krijgsmacht moet ik wel even wennen. Het is nog maar tien jaar geleden dat ik werd opgeroepen in wat zo geheel ten onrechte actieve dienst werd genoemd, en het is koud een jaar geleden dat ik het aanzien van het leger ondermijnde door in het openbaar op herhalingsoefening te verschijnen, als een goedwillend, maar door de tijd buitenmodel geworden militair. Als ik nu lees wat er allemaal veranderen gaat, voel ik ineens de jaren. Ik betrap me erop dat ik ga denken: in mijn tijd was het toch anders. En wie over zijn tijd gaat nadenken wordt oud. De groetplicht is voor mij altijd een bron van verwikkelingen geweest. Het begon al toen ik na de eerste drie weken recrutentijd voor het eerst uitgelaten werd in de normale wereld, om daar een vrij weekend te genieten. Het was een onrustig weekend, waarbij ik tijdens het slapen voortdurend wakker schrok en dan merkte dat ik in de houding gesprongen was. En ook de gang naar het station heel pril in de maandagmorgen verliep onrustig. In de linkerhand had ik een zware citybag, en aan mijn rechterarm had zich een meisje vastgeklemd met zoveel innige vastberadenheid alsof ik naar het front moest. Het zware pak prikte van warmte, want recruten moeten alles hooggesloten dragen, niet omdat het enig nut heeft, maar omdat een recruut een recruut is, en ik geloof wel dat ik dat op dat moment aanvoelde. De bedoeling dat de wijze waarop een recruut gekleed moet gaan vernederend dient te zijn, kwam op die mooie zonnige maandagmorgen althans aardig uit de verf. Het liefst was ik van de arm van dat meisje hard weggevlucht. Maar omdat dit nu eenmaal niet ging deed

.


ik aanhankelijk terug, ofschoon mijn tenue daarbij nog meer prikte, en het zweet onder mijn pannekoekachtige hoofddeksel begon te plakken. En juist toen we zo een straathoek omgesukkeld waren zag ik daar een officier van de luchtmacht. Hoeveel strepen hij op zijn jas had kon ik van schrik niet zo gauw begroten, maar de man was duizelingwekkend hoog. Daar kwam hij aan, soldatesk en geweldig. En in een flits besefte ik dat ik moest groeten. Maar hoe ook al weer? Want alle handgebaren en hanedansen van de militaire groet had ik wel geleerd, maar ik kon me niet te binnen brengen hoe de man zijn meerdere groet als men aan de ene arm een citybag, en aan de andere arm een meisje heeft. Bovendien hield dat meisje die voor het groeten wellicht benodigde hand stevig omklemd. Wist zij veel hoeveel eerbied ik voor zoveel strepen moest uitstorten? Ze had ze niet eens gezien. En in opperste nood deed ik alles tegelijk: vergeefs aan mijn arm rukkend wendde ik het hoofd naar rechts, en maakte zo geducht halt en front dat het meisje bijna haar evenwicht verloor. Ik had er erg mijn best op gedaan. Maar het was toch zeker niet helemaal organiek. Want de hooggeplaatste schoot op me af, en brulde: zeg hoe heb je dat geleerd, en daarna stortte hij alle termen van een plat uitgevallen sexuele voorlichting over me heen. Overdoen, groet me opnieuw. Terwijl er zich een klein opstootje vormde, moest ik voor de ogen van het meisje weer opnieuw groeten. En wat doe je dan, als recruut? Je gaat pal staan, en brengt de hand naar je pet. De verdere weg naar het station hield ik de arm groetklaar langs mijn lichaam. En inderdaad, het meisje heeft er niet meer aangehangen. Nooit meer.