Groetplicht
Aan de
berichten over het vermenselijken van de groetplicht en het
democratiseren van de verhoudingen in onze krijgsmacht moet
ik wel even wennen. Het is nog maar tien jaar geleden dat ik
werd opgeroepen in wat zo geheel ten onrechte actieve dienst
werd genoemd, en het is koud een jaar geleden dat ik het aanzien
van het leger ondermijnde door in het openbaar op herhalingsoefening
te verschijnen, als een goedwillend, maar door de tijd buitenmodel
geworden militair. Als ik nu lees wat er allemaal veranderen
gaat, voel ik ineens de jaren. Ik betrap me erop dat ik ga denken:
in mijn tijd was het toch anders. En wie over zijn tijd gaat
nadenken wordt oud. De groetplicht is voor mij altijd een bron
van verwikkelingen geweest. Het begon al toen ik na de eerste
drie weken recrutentijd voor het eerst uitgelaten werd in de
normale wereld, om daar een vrij weekend te genieten. Het was
een onrustig weekend, waarbij ik tijdens het slapen voortdurend
wakker schrok en dan merkte dat ik in de houding gesprongen
was. En ook de gang naar het station heel pril in de maandagmorgen
verliep onrustig. In de linkerhand had ik een zware citybag,
en aan mijn rechterarm had zich een meisje vastgeklemd met zoveel
innige vastberadenheid alsof ik naar het front moest. Het zware
pak prikte van warmte, want recruten moeten alles hooggesloten
dragen, niet omdat het enig nut heeft, maar omdat een recruut
een recruut is, en ik geloof wel dat ik dat op dat moment aanvoelde.
De bedoeling dat de wijze waarop een recruut gekleed moet gaan
vernederend dient te zijn, kwam op die mooie zonnige maandagmorgen
althans aardig uit de verf. Het liefst was ik van de arm van
dat meisje hard weggevlucht. Maar omdat dit nu eenmaal niet
ging deed
|
|
.
ik aanhankelijk
terug, ofschoon mijn tenue daarbij nog meer prikte, en het zweet
onder mijn pannekoekachtige hoofddeksel begon te plakken. En juist
toen we zo een straathoek omgesukkeld waren zag ik daar een officier
van de luchtmacht. Hoeveel strepen hij op zijn jas had kon ik
van schrik niet zo gauw begroten, maar de man was duizelingwekkend
hoog. Daar kwam hij aan, soldatesk en geweldig. En in een flits
besefte ik dat ik moest groeten. Maar hoe ook al weer? Want alle
handgebaren en hanedansen van de militaire groet had ik wel geleerd,
maar ik kon me niet te binnen brengen hoe de man zijn meerdere
groet als men aan de ene arm een citybag, en aan de andere arm
een meisje heeft. Bovendien hield dat meisje die voor het groeten
wellicht benodigde hand stevig omklemd. Wist zij veel hoeveel
eerbied ik voor zoveel strepen moest uitstorten? Ze had ze niet
eens gezien. En in opperste nood deed ik alles tegelijk: vergeefs
aan mijn arm rukkend wendde ik het hoofd naar rechts, en maakte
zo geducht halt en front dat het meisje bijna haar evenwicht verloor.
Ik had er erg mijn best op gedaan. Maar het was toch zeker niet
helemaal organiek. Want de hooggeplaatste schoot op me af, en
brulde: zeg hoe heb je dat geleerd, en daarna stortte hij alle
termen van een plat uitgevallen sexuele voorlichting over me heen.
Overdoen, groet me opnieuw. Terwijl er zich een klein opstootje
vormde, moest ik voor de ogen van het meisje weer opnieuw groeten.
En wat doe je dan, als recruut? Je gaat pal staan, en brengt de
hand naar je pet. De verdere weg naar het station hield ik de
arm groetklaar langs mijn lichaam. En inderdaad, het meisje heeft
er niet meer aangehangen. Nooit meer.
|