Fuifje
Kleine gebeurtenissen,
futiliteiten kunnen ineens soms een weerhaakje hebben, waarmee
ze onverhoeds allerlei vergeten, nutteloze, niet ter zake doende
dingen uit de gedachten tevoorschijn kunnen trekken. Een herinnering
noemen we zoiets, en we weten meestal nauwelijks hoe we eraan
komen. En voordat we erachter zijn is het alweer weg. Hoe kwam
ik er bijvoorbeeld bij om gisteravond, op een late tram wachtend,
ineens aan schoolfeestjes te denken?
Ineens waren ze er weer, die malle fuifjes, waarbij de jongens
in nette, geperste, blauwe pakken aan de ene kant van een huiskamer
zaten, en de meisjes, in de tuttige jurkjes, aan de andere kant.
En daartussen het tafeltje, de zilveren bekertjes met sigaretten,
en altijd weer de droevige houten schalen met de pinda's. En dan
kwam er een moeder met een schaal zorgvuldig toebereide glimmende,
vette, hopeloze hapjes, en er werd wat vochtigs rondgedeeld. De
jongens zaten met hun onhandige knieën omhoog met een rood hoofd
te zwijgen en de meisjes deden nadrukkelijk of de jongens niet
bestonden, en zaten aanvallig te kwebbelen in hun hoekje - en
langzaam, lacherig, ontstond er een beetje toenadering. Ja, zo
was het, maar erger, potsierlijker in die moeizaam op sfeer gebrachte
huiskamers. Die kleine, kreukherstellende lachjes van de meisjes,
de jongens met hun te grote puberhanden en hun te korte mouwen,
en altijd op de achtergrond zacht het gejammer van The Dutch Swing
College. Hoe kwam ik hieraan te denken terwijl ik op een laat,
koud uur op de tram stond te
|
|
.
wachten? Misschien
wel, omdat ik stampvoetend van de kou een paar passen deed, en toen
ging het vanzelf quick-quick-slow, zoiets vergeet je nooit meer.
Ik weet wel niet of de kinderen op de middelbare scholen nu nog
wel eens foxtrotten. Maar toen ik dat schutterige pasje bij de tramhalte
maakte, wist ik bijna zeker van niet. Het was raar, en hartgrondig
verouderd. Hoe zoiets ook aangeleerd werd: In een grote, mooi verlichte
danszaal, waar een sfeer hing van nóg weer decennia terug, toen
de mensen nog uit overtuiging hoffelijk deden. Maar voor mij was
het ik weet niet hoe deftig en gecompliceerd. Want ik was een boertje
van de provincie, vers uit het hoge noorden aangekomen. En de Haagse
jongelui keken diep op mij, met mijn stijve kleren en mijn landelijke
tongval neer. Het duurde dan ook maanden, voordat een van die kinderen,
een van de vriendelijkste, mij voor een fuifje uitnodigde. Allemachtig,
dat was me toen wat. De hele avond probeerde ik me zo grootsteeds
mogelijk te gedragen. Ik had er zelfs een spiksplinternieuw herenkostuum,
het eerste van mijn leven, die middag pas gekocht, voor aan mogen
doen. En ze hadden allemaal oog voor m'n nieuwe, mooie pak.
Maar tegen het einde van de avond begreep ik pas waarom. Want toen
tikte een jongen me op mijn schouder en zei: "Zeg, is dit misschien
van jou? Het hangt de hele tijd al aan je jasje." Het was een prijskaartje
met een prijs en grote letters. P & C stond er op. Was tóen lijn
zes maar aangekomen, bedacht ik nog. En ik stapte in.
|