Friemel
Zondag zou
hij met zijn vader en moeder naar de bios mogen. Dat had hij nog
te goed van zijn verjaardag, weet je, want op zijn verjaardag
was er bijna niemand van zijn klas gekomen, alleen Henkie van
de konijnen, Henkie die konijnen hield in een paar natte hokken
achter z'n huis en die naar z'n beesten stonk en ook een beetje
snuffelde met zijn neus, maar Henkie was alleen voor de zandkoekjes
gekomen, dat had hij ook wel door gehad.
Op het eind van zijn verjaardag was hij een beetje gaan snotteren,
want hij had helemaal geen plezier gehad, en toen had zijn vader
in een zeldzame opwelling van zachtheid een hand op zijn schouders
gelegd, en heel vriendelijk beloofd: nou jongen, sta dan maar
niet zo te janken, dan doen we het nog eens over. Dan mag je eens
naar de bioscoop. Op dat moment had hij zo'n grote, lauwe golf
van medelijden met zichzelf voelen opkomen, dat hij het uitsnikte,
maar dat was toch wel een prettig gevoel geweest, hij was tevreden
van verdriet geworden. Maar dat was nu al weer een paar weken
geleden. En zondag, dan zou er een goede film voor kinderen zijn,
zei zijn vader. Charlie Chaplin, en dan zouden ze gaan, vader,
moeder en hij. Het was iets geweldigs, hij had het de meester
moeten zeggen, zondag, meester, dan gaan we naar de bioscoop,
en de meester had het jongetje dat ze altijd als de Friemel uitscholden
eens aangekeken, dat bleke jongetje met zijn pishaar, en de meester
had even opgekeken en "zo" gezegd, "amuseer je dan maar hoor",
en hij was doorgegaan met het corrigeren van de sommen in de ruitjesschriften.
Maar de jongen had het toch maar durven zeggen tegen zijn meester,
zo verheugde hij zich op de film met Charlie Chaplin. Het zou
wat worden. Eerst een half uur heen met de bus, naar het stadje
waar ze een bioscoop hadden, Luxor. Aan het einde van de grote
markt was een zijstraatje, en daar stond Luxor. Hij was er met
zijn vader en moeder wel eens langs gekomen, er stonden meestal
platen met schitterende cowboys aan weerszijden van de ingang.
Dappere kerels met revolvers en breedgerande hoeden, die zou je
niet moeten uitschelden, die zouden je priemend aankijken en bam
overhoop schieten. En de reis met de bus alleen al.
|
|
.
Hij zou naast
de chauffeur staan, voor de streep waar het bordje NIET SPREKEN
MET DE BESTUURDER hing, en het bruine verbandkistje. Vanwaar hij
stond kon hij de straatweg onder de bus zien door schieten, dat
vond hij een mooi gezicht, en bovendien werd hij voorin de bus nooit
wagenziek. En daarom mocht hij ook naast de chauffeur staan, als
hij zijn mond maar dicht hield.
Maar je houdt
je waffel dicht", zei zijn moeder en dan mocht het. Op die zondag
was de film nog mooier dan hij had gedacht, hij begreep het niet
helemaal, maar soms moest hij geweldig lachen om dat rare mannetje
met die bolhoed en dat snorretje waar hij net zo vreemd mee snoof
als Henkie van de konijnen met zijn neus, haha en het gekste was
toen die Charlie Chaplin een maiskolf moest eten, en dat ging
helemaal niet, dat moest hij morgen toch vertellen aan iemand
van de klas. Dat was zo grappig, hij zou het wel nadoen. En toen
dat malle mannetje met zijn bolhoedje en zijn gekke schoenen wegliep
in een steeds kleiner wordend gat, toen was de film uit.
Hij zuchtte diep.
Langs de markt met de dames en heren-modemagazijnen liepen ze
terug. De jongen die ze de Friemel noemden probeerde een beetje
als Charlie Chaplin te lopen, maar dat stond zo gek aan de hand
van zijn moeder, en iedereen kon het zien. Dus maakte hij zich
los en schoot een van de portieken in die achter de modemagazijnen
doorliepen. Met de voeten uiteen zag hij zich in een etalageruit
aanwaggelen, daar ging Charlie, hij grijnsde zichzelf in de spiegelruit
toe.
Ineens kwam van de andere kant een grote jongen aan, hij had hem
te laat gezien, daar liep hij nog als Charlie te doen en die grote
jongen passeerde hem al.
Zak, zei die knul alleen maar.
En de jongen was Charlie niet meer.
Zijn moeder zei toen hij ze had ingehaald, zo jongen waar zat
je toch? Maar hij zei niets terug, en zo liepen ze naar de bushalte.
.
|