Peter Berger       allemense - stukjes van Peter Berger


          Inhoud                                                                                                 

       


Friemel


Zondag zou hij met zijn vader en moeder naar de bios mogen. Dat had hij nog te goed van zijn verjaardag, weet je, want op zijn verjaardag was er bijna niemand van zijn klas gekomen, alleen Henkie van de konijnen, Henkie die konijnen hield in een paar natte hokken achter z'n huis en die naar z'n beesten stonk en ook een beetje snuffelde met zijn neus, maar Henkie was alleen voor de zandkoekjes gekomen, dat had hij ook wel door gehad.
Op het eind van zijn verjaardag was hij een beetje gaan snotteren, want hij had helemaal geen plezier gehad, en toen had zijn vader in een zeldzame opwelling van zachtheid een hand op zijn schouders gelegd, en heel vriendelijk beloofd: nou jongen, sta dan maar niet zo te janken, dan doen we het nog eens over. Dan mag je eens naar de bioscoop. Op dat moment had hij zo'n grote, lauwe golf van medelijden met zichzelf voelen opkomen, dat hij het uitsnikte, maar dat was toch wel een prettig gevoel geweest, hij was tevreden van verdriet geworden. Maar dat was nu al weer een paar weken geleden. En zondag, dan zou er een goede film voor kinderen zijn, zei zijn vader. Charlie Chaplin, en dan zouden ze gaan, vader, moeder en hij. Het was iets geweldigs, hij had het de meester moeten zeggen, zondag, meester, dan gaan we naar de bioscoop, en de meester had het jongetje dat ze altijd als de Friemel uitscholden eens aangekeken, dat bleke jongetje met zijn pishaar, en de meester had even opgekeken en "zo" gezegd, "amuseer je dan maar hoor", en hij was doorgegaan met het corrigeren van de sommen in de ruitjesschriften. Maar de jongen had het toch maar durven zeggen tegen zijn meester, zo verheugde hij zich op de film met Charlie Chaplin. Het zou wat worden. Eerst een half uur heen met de bus, naar het stadje waar ze een bioscoop hadden, Luxor. Aan het einde van de grote markt was een zijstraatje, en daar stond Luxor. Hij was er met zijn vader en moeder wel eens langs gekomen, er stonden meestal platen met schitterende cowboys aan weerszijden van de ingang. Dappere kerels met revolvers en breedgerande hoeden, die zou je niet moeten uitschelden, die zouden je priemend aankijken en bam overhoop schieten. En de reis met de bus alleen al.

.


Hij zou naast de chauffeur staan, voor de streep waar het bordje NIET SPREKEN MET DE BESTUURDER hing, en het bruine verbandkistje. Vanwaar hij stond kon hij de straatweg onder de bus zien door schieten, dat vond hij een mooi gezicht, en bovendien werd hij voorin de bus nooit wagenziek. En daarom mocht hij ook naast de chauffeur staan, als hij zijn mond maar dicht hield.

Maar je houdt je waffel dicht", zei zijn moeder en dan mocht het. Op die zondag was de film nog mooier dan hij had gedacht, hij begreep het niet helemaal, maar soms moest hij geweldig lachen om dat rare mannetje met die bolhoed en dat snorretje waar hij net zo vreemd mee snoof als Henkie van de konijnen met zijn neus, haha en het gekste was toen die Charlie Chaplin een maiskolf moest eten, en dat ging helemaal niet, dat moest hij morgen toch vertellen aan iemand van de klas. Dat was zo grappig, hij zou het wel nadoen. En toen dat malle mannetje met zijn bolhoedje en zijn gekke schoenen wegliep in een steeds kleiner wordend gat, toen was de film uit.
Hij zuchtte diep.
Langs de markt met de dames en heren-modemagazijnen liepen ze terug. De jongen die ze de Friemel noemden probeerde een beetje als Charlie Chaplin te lopen, maar dat stond zo gek aan de hand van zijn moeder, en iedereen kon het zien. Dus maakte hij zich los en schoot een van de portieken in die achter de modemagazijnen doorliepen. Met de voeten uiteen zag hij zich in een etalageruit aanwaggelen, daar ging Charlie, hij grijnsde zichzelf in de spiegelruit toe.
Ineens kwam van de andere kant een grote jongen aan, hij had hem te laat gezien, daar liep hij nog als Charlie te doen en die grote jongen passeerde hem al.
Zak, zei die knul alleen maar.
En de jongen was Charlie niet meer.
Zijn moeder zei toen hij ze had ingehaald, zo jongen waar zat je toch? Maar hij zei niets terug, en zo liepen ze naar de bushalte. .