Peter Berger       allemense - stukjes van Peter Berger


          Inhoud                                                                                                 

       


Feestavond


En in hetzelfde leegstaande huis waar 's middags de meisjes dansles hadden gehad, daar waren in de avond alle stoelen aan de kant gezet, en het hele dorp kwam feestvieren. Ter ere van de voetbalclub, die alle competities van het jaar gewonnen had, uiteraard onder de bezielende leiding van de sergeant, die alles van voetbal wist, en als ze de sergeant maar zouden blijven volgen, dan zou hij hen naar de sterren voeren. Iedereen klapte en juichte, reeds vlak bij de sterren.
Toen riep de pastoor, oud en verfijnd, vanachter zijn tafeltje de voetballers één voor één tot zich, en met een grapje waarom hij zelf mild het eerst lachte, reikte hij een medaille uit. De boerenjongens schoven onhandig naar de priester, hoekig van aandoening en terwijl het dorp iedere keer weer in klappen en juichen uitbarstte gingen ze met een rood hoofd, de medaille in hun vuist geklemd weer naar hun plaats terug, de sergeant werd nog eenmaal bejubeld, en toen kon het feest beginnen.
Een paar vrouwen gingen met grote kannen thee rond, meisjes volgden met melk, suiker, boterhammen en zoet vruchtengebak, en terwijl de jongen met de gitaar een droevig liedje vol paarden ging zingen, en het meisje aan haar veel te grote harmonica trok, en de grijze violist fiedelde op zijn antieke viooltje, kwamen de vrouwen weer met thee rond, en de mannen kregen bier, en weer boterhammen, en toen dat op was, begon de eerste dans. Een oude boer was de eerste. Hij nam de vrouw van de slager, en zwierde stijf en krachtig over het vloertje. Een paar jonge jongens die nog niet konden werkten zich in het zweet met een paar grotere meisjes die het treurig maar glimlachend verdroegen. De onderwijzer zeulde dapper het kolossale wijf van McCarthy, de kruidenier, rond, en McCarthy zelf, dat kleine, sterke mannetje met zijn steekogen zorgde verbeten dat geen glas leeg bleef. En de allerjongste meisjes dansten met elkaar, en iedereen walste, tot zelfs de oude fiedeler toe. Het eerste lied kwam. Een dikke, jonge huisvrouw begon te zingen. Zomaar. Ineens. En terwijl iedereen zweeg, zong zij met een dunne stem vol krullen en uithalers een oud lied over schepen, die niet weerkeerden, en harten die vergingen van verdriet, en in haar dunne stem hingen kristallen tranen, kroonluchters van tragiek.

.


Allen zongen het refrein mee met grote golfslagen. Wie nu?De slager natuurlijk, een rode, boerse gentleman die met zijn krakend gepoetste schoenen het zingen leidde. En toen de schoolmeester, een muis die een ballade zong of het een rekensom was. En toen een dronken, van zweet glimmende boer, die net klaar met laden naar binnen getrokken werd. En toen de sergeant zelf, een lange melancholicus, en het dorp zong mee. Ook zijn collega die zijn blauwe uniform had geruild voor een tweedjasje kwam voor de microfoon. Zonder pet was hij een jongen met uitpuilende, zachte ogen. En uit zijn klokkende adamsappel golfde een gevoelig lied over zijn moeder van wie hij evenveel hield als van zijn meisje en met zijn handen kneedde hij al zingend zijn gemoed. En toen die jongen. Zijn diepe bas begon daar een lied van ver over de heuvels te zingen, zwaar en onoverwinnelijk, en de melancholie was ineens om te barsten, en de dronkelap, die naast me gestaan had, af en toe wat onverstaanbaars uit zijn tandeloze, vriendelijk grijnzende hoofd spugend, die dronkelap in zijn versleten hangbroek kwam naar voren, en prachtig het evenwicht bewarend, het hoofd schuin als een kind voor het inslapen, sloeg hij langzaam de maat mee. De jongen had zijn lied gezongen, er werd weer bier rondgedeeld, de dronkaard kwam terug, met zijn vuist over zijn gezicht vegend. Dat is goed, mompelde hij, en keek mij verdwaasd aan. Een mooi lied, zei ik, en hij knikte. Mooi, zei ik nog eens, en droevig.
Droevig? herhaalde de zwaaiende man. O nee, wij zijn veel te droevig om droevige liederen te zingen. En daarop knalde het orkestje weer los met een walsje in galop, en de oude mannen dansten met de oude vrouwen en de jonge mannen met de jonge vrouwen en de kinderen met elkaar, en de dronkaard waggelde weer naar voren, en trok met een ruk de rokken van een mollig meisje omhoog, even schemerde veel wit vlees maar het meisje sloeg zijn hand weg, en zo werden daar de hele avond liederen gestookt, zo werd daar gedanst, tot het twee uur was. Toen gooide de nacht de deur in het slot, het feest was ineens afgelopen, en het dorpje was weer op sterven na dood.