Feestavond
En in hetzelfde
leegstaande huis waar 's middags de meisjes dansles hadden gehad,
daar waren in de avond alle stoelen aan de kant gezet, en het
hele dorp kwam feestvieren. Ter ere van de voetbalclub, die alle
competities van het jaar gewonnen had, uiteraard onder de bezielende
leiding van de sergeant, die alles van voetbal wist, en als ze
de sergeant maar zouden blijven volgen, dan zou hij hen naar de
sterren voeren. Iedereen klapte en juichte, reeds vlak bij de
sterren.
Toen riep de pastoor, oud en verfijnd, vanachter zijn tafeltje
de voetballers één voor één tot zich, en met een grapje waarom
hij zelf mild het eerst lachte, reikte hij een medaille uit. De
boerenjongens schoven onhandig naar de priester, hoekig van aandoening
en terwijl het dorp iedere keer weer in klappen en juichen uitbarstte
gingen ze met een rood hoofd, de medaille in hun vuist geklemd
weer naar hun plaats terug, de sergeant werd nog eenmaal bejubeld,
en toen kon het feest beginnen.
Een paar vrouwen gingen met grote kannen thee rond, meisjes volgden
met melk, suiker, boterhammen en zoet vruchtengebak, en terwijl
de jongen met de gitaar een droevig liedje vol paarden ging zingen,
en het meisje aan haar veel te grote harmonica trok, en de grijze
violist fiedelde op zijn antieke viooltje, kwamen de vrouwen weer
met thee rond, en de mannen kregen bier, en weer boterhammen,
en toen dat op was, begon de eerste dans. Een oude boer was de
eerste. Hij nam de vrouw van de slager, en zwierde stijf en krachtig
over het vloertje. Een paar jonge jongens die nog niet konden
werkten zich in het zweet met een paar grotere meisjes die het
treurig maar glimlachend verdroegen. De onderwijzer zeulde dapper
het kolossale wijf van McCarthy, de kruidenier, rond, en McCarthy
zelf, dat kleine, sterke mannetje met zijn steekogen zorgde verbeten
dat geen glas leeg bleef. En de allerjongste meisjes dansten met
elkaar, en iedereen walste, tot zelfs de oude fiedeler toe. Het
eerste lied kwam. Een dikke, jonge huisvrouw begon te zingen.
Zomaar. Ineens. En terwijl iedereen zweeg, zong zij met een dunne
stem vol krullen en uithalers een oud lied over schepen, die niet
weerkeerden, en harten die vergingen van verdriet, en in haar
dunne stem hingen kristallen tranen, kroonluchters van tragiek.
|
|
.
Allen zongen
het refrein mee met grote golfslagen. Wie nu?De slager natuurlijk,
een rode, boerse gentleman die met zijn krakend gepoetste schoenen
het zingen leidde. En toen de schoolmeester, een muis die een ballade
zong of het een rekensom was. En toen een dronken, van zweet glimmende
boer, die net klaar met laden naar binnen getrokken werd. En toen
de sergeant zelf, een lange melancholicus, en het dorp zong mee.
Ook zijn
collega die zijn blauwe uniform had geruild voor een tweedjasje
kwam voor de microfoon. Zonder pet was hij een jongen met uitpuilende,
zachte ogen. En uit zijn klokkende adamsappel golfde een gevoelig
lied over zijn moeder van wie hij evenveel hield als van zijn meisje
en met zijn handen kneedde hij al zingend zijn gemoed. En toen die
jongen. Zijn diepe bas begon daar een lied van ver over de heuvels
te zingen, zwaar en onoverwinnelijk, en de melancholie was ineens
om te barsten, en de dronkelap, die naast me gestaan had, af en
toe wat onverstaanbaars uit zijn tandeloze, vriendelijk grijnzende
hoofd spugend, die dronkelap in zijn versleten hangbroek kwam naar
voren, en prachtig het evenwicht bewarend, het hoofd schuin als
een kind voor het inslapen, sloeg hij langzaam de maat mee. De jongen
had zijn lied gezongen, er werd weer bier rondgedeeld, de dronkaard
kwam terug, met zijn vuist over zijn gezicht vegend. Dat is goed,
mompelde hij, en keek mij verdwaasd aan. Een mooi lied, zei ik,
en hij knikte. Mooi, zei ik nog eens, en droevig.
Droevig? herhaalde de zwaaiende man. O nee, wij zijn veel te droevig
om droevige liederen te zingen. En daarop knalde het orkestje weer
los met een walsje in galop, en de oude mannen dansten met de oude
vrouwen en de jonge mannen met de jonge vrouwen en de kinderen met
elkaar, en de dronkaard waggelde weer naar voren, en trok met een
ruk de rokken van een mollig meisje omhoog, even schemerde veel
wit vlees maar het meisje sloeg zijn hand weg, en zo werden daar
de hele avond liederen gestookt, zo werd daar gedanst, tot het twee
uur was. Toen gooide de nacht de deur in het slot, het feest was
ineens afgelopen, en het dorpje was weer op sterven na dood.
|