Peter Berger       allemense - stukjes van Peter Berger


          Inhoud                                                                                                 

       


En 't is zover


Nieuwjerke zoete. Het verken heeft vier voeten. Vier voeten en een steert. Dat is wel een stuverke weerd. Onze grootmoeder, ons grootmoeder moet ik eigenlijk zeggen, een kanten wijfje dat heel haar leven doorzichtig en stokoud is geweest, zong met nieuwjaar dat liedje, toen we nog jong waren. Of zingen mocht je het niet noemen. Ze neuriede het zo'n beetje, van de wijs en voorzichtig met de woorden erbij, en ze kreeg er blosjes van op haar wangen, want ze was bang voor het nieuwe jaar. Toch klonk het vrolijk. Vrolijk en oud.·Ik denk ook niet dat ze het helemaal voor ons zong, we moesten er alleen maar bij zijn, en de laatste woorden waren niet meer te verstaan. Hoeveel het varkentje waard was ben ik nooit te weten gekomen. Was het wel een stuverke? Soms zong ze een woord dat er op leek, soms dacht ik dat het een dubbeljoenske was. Maar wat zijn dubbeljoenskes? Misschien wist ze het zelf niet, wie weet?, maar dat kwam er niet op aan. Het ging om het verken met zijn vier voeten dat met nieuwjaar ten tonele verscheen, en anders niet. Het verken van het nieuwe jaar. Als mijn grootmoeder dat zong met haar dunne stem, zag ik het aanbreken, het nieuwe jaar. Midden op de straat, die van goud was, sprong ineens een groot roze varken tevoorschijn. Een zoet verken, dat naar suiker rook, en een grote krul in zijn staart droeg. Op die straat lagen allemaal groene klavertjes vier. En daar danste het verken met zijn vier voeten over heen. Vier roze, wufte damesvoetjes. En alles was gelukkig. Dat stond trouwens overal met grote letters in schoonschrift en met hoofdletters, en ook die letters roken naar suiker, en nieuwe dingen, en waren zeer fraai. Want als je kind bent dan zie je nog eens wat.

Maar hoe ziet nieuwjaar er uit als je ouder wordt? Het ziet er niet uit, dat is het hem juist. Nieuwjaar is het feest, waarop de kinderlijke decembermaand voorbij is met zijn Sinterklaas op het dak, nikkelen kerststerren in de lucht en de geur van takken en heiligheid en wijngroc in huis. Het nieuwjaar is het feest waarop we ineens weer volwassen zijn.
Het is dan ook geen feest.
En om elkaar moed in te praten wensen we elkaar een gelukkig nieuwjaar. Dat hele lange nieuwe jaar, dat ons met een open, lege, vochtige januarimaand aangaapt. Er loopt geen verken met zoete benen over de straat. En die straat is niet van goud. In december zou dat nog wel kunnen, met wat geluk. Maar nu is de straat alleen maar nat, met plassen hier en daar, en vuilnisemmers langs de kant, waarnaast lege dozen, lege kerstbomen, lege harten.

Winter


Niets kwaads van de andere seizoenen. Niets kwaads van de meisjesachtige lente, van de vlammende, luie en lege vakantiefolder van de zomermaanden, en van de knisperende herfst. Ik hou om beurten evenveel van die seizoenen, die verschillende kamers in een langzaam ouder wordend huis. Maar de winter mag niet zomaar in één adem genoemd worden met de andere jaargetijden. De winter is anders. Dat is niet een stemming die zich in de natuur voltrekt, dat is geen atmosfeer van jeugd, vervreemding of droefheid. De winter is een persoon, een man. Vroeger sprak men van Koning Winter, en dat was een waar woord. Hij, de winter, is een oude, Germaanse God, grillig en vol nukken, en soms komt hij niet, blijft hij mokkend in het nergens van de lucht zitten, en gooit hoogstens een paar oude hemden van mist en regen naar beneden. Maar soms heeft hij weer zin in zijn vrolijke terreur. In een nacht blaast hij de landen wit, de sloten strak, zwaait met naalden en ijskristallen en als de dag aanbreekt zijn de kinderen blij. Want er is een wonder gebeurd. En zo is dat. Een ouwe, machtige vent uit de verdwenen tijden heeft weer eens wat gedaan, en iedereen is onder de indruk, zelfs de drukkers van de reclameaanbiedingen met de voordelige kerstkransjes, de kruideniers die hun kassa's laten rinkelen en knorren van de dode kerstkalkoen, zelfs de hele bliksemse nering, die van deze maand van de winter een vouwblad in veelkleurendruk heeft gemaakt. Want iedereen voelt nog iets van het ontzaglijke, dat zich in de lucht afspeelt. Het is meer dan het zoetvloeiende, gezellige wintergeld, meer ook dan de kerstbomen met de kaarsjes en ballen van tutti frutti, meer zelfs dan de veilige, warme verhalen vol lekker bij het vuur zitten als de armen uit vroeger tijd wachten op de kerstwonderen en de middenstandsweldadigheid van de firma Scrooge and Marley, meer dan die lekkere, lange wijdingen die per meter uit de zogeheten radio's en televisieapparaten worden getrokken, terwijl de suikerstrooiers van het verhevene in alle klokketorens heen en weer zwaaien. Iedereen is heimelijk om andere dingen blij. Het is om die oude, in de groc gekookte Koning Winter, die op de loer ligt met zijn vervaarlijke cadeau's, en met een losse greep in de zak waarin de Sinterklazen en Kerstmannen bij duizenden liggen opgetast, ijs en sneeuw en schaatserijders en sneeuwballende en elkaar inpeperende kinderen over het land uit kan gooien, terwijl het vet in zijn Siberische baard grinnikt, met een geluid dat lijkt op het rammelen van Wodan's oude wagen vol ijsco's en eetbare sneeuw. Daarom prijs ik de winter, die ondemocratische vorst, die witte dood zonder droefheid, en zijn slippedragers, de dikke warmbepantoffelde, verhalen vertellende opa's - daarom prijs ik die oude gek met zijn hermelijnen mantel en het borduursel van ruimtevaarders op zijn nachtzwarte rok.