Peter Berger       allemense - stukjes van Peter Berger


          Inhoud                                                                                                 

       


Dichter


Die dichter Jan Berghmans herinner ik me nog heel goed, want ik mocht aanwezig zijn bij de eerste schreden die hij op de ladder van de roem zette. Overigens, als u de naam van deze in Vlaanderen gevierde poëet niet kent, dan is dat geen schande. Want zelfs in het kader van de culturele samenwerking Noord - Zuid is de reputatie Berghmans niet van export-kwaliteit.
Dat is trouwens typisch Vlaams.
Je hebt daar behalve echte schrijvers ook een geducht aantal literaire goden met allures van een andere tijd. In Nederland zou men ze opbergen in de oude doos, maar in Vlaanderen mogen ze blijven staan. En dat niet alleen, deze Parnassiens rekent men nog steeds bij de eigentijdse literatuur, en men bewijst hun alle eer. Dat eerbetoon is volkomen oprecht. Die galmende poëten begrijpt men niet, maar iets dat zó gezwollen is moet of belachelijk of onsterfelijk zijn. En omdat men over het algemeen, op een paar giftige modernen na, te goedhartig is om een dichter die zo zijn best op de eeuwigheid heeft gedaan belachelijk te vinden, verslijt men die poëten voor onsterfelijk. En ze worden onbegrepen beroemd.
Die Berghmans dan ontmoette ik een aantal jaren geleden op de poëzie-dagen te Wemmel. Het dorp zelf vlagde met martiale gele vlaggen vol klauwaards, vanwege de poëzie, en de Guldensporenslag sidderde hier nog na. Maar het gebouw waar de plechtigheid zelf gehouden werd was zo gauw niet gevonden. Het bleek ten slotte een half duistere naar keldergewelven ruikende bioscoop of feestzaal te zijn. Enkele luisteraars zaten her en der in een stoel. Maar op het podium waren een aantal dichters gezeten, en een moederlijke dichteres. Ze droegen de begrijpende, hemelse glimlach die beroemde mensen hebben, wier roem vol vochtvlekken raakt. Ik herinnerde me die gezichten uit een oud literair prentenboek, en ik verbaasde me wél dat ze bestonden. Een dikke jongeman stond de verzen van die dichters luider stemme op te zeggen. Er kwam vaak het woord vrouw voor in de verzen van die hoogbejaarde romantici, en de dikke voordrager sprak dat woord vrouw uit alsof er met grote rauwe lappen vlees op een houten plank gekletst werd. En toen kwamen wat jongere dichters aan bod. De pompeuze onzin van de oudere dichters was in hun poëzie uiteengevallen tot bezeerde, onbegrijpelijke scherven. Berghmans was prijswinnaar. Een zenuwachtige dichtersgestalte

.


die verantwoordelijk was geweest voor een lang en droevig vers vol gordiaanse symboliek. En daarna begonnen de poëziedagen pas echt, en ging men eten.
Het aantal belangstellenden was op dat moment verviervoudigd. En wie denkt dat er op die poëzie-dagen alleen met overstatements gewerkt wordt, vergist zich. Want toen ik, geen gering eter nochtans, de helft van mijn biefen had opgegeten, en er zuchtend en ongans verder vanaf zag, boog mijn buur, een schriel mannetje, zich smakelijk kijkend naar me over, en zei ter verontschuldiging: ach ja, verleden jaar meneer, verleden jaar, toen had ge moeten komen. Toen kreeg iedereen tenminste genoeg.
Het feest duurde tot diep in de nacht. In een holle dorpskroeg werd gedanst. Boven werd weer gegeten, en de dichters mengden zich minzaam onder het volk. Berghmans was er ook bij. Bleek en poëtisch, en dronken, maar het misstond hem niet. Hij is voor het ongemak geboren. Wat moet het goed zijn, zei hij aangeschoten en bodemloos droef tegen me, om te weten wat ge wilt. Welzeker zei ik, en dacht aan de biefstuk, die me dwars zat.

Aan die bleke, bewierookte en ongelukkige Berghmans moest ik denken, toen dezer dagen een literair schandaal in Vlaanderen uitbarstte. Een dichter zou jaren lang gedichten van een ander onder zijn naam hebben uitgegeven. De eigenlijke schrijver zou een kunsthandelaar uit Brussel, Jageneau, zijn. Een zoon van een Vlaams-activistische balling, wiens vader weer een kunsthandel hier aan het Noordeinde had. En die dichter die geen dichter was, dat was Jan Berghmans. Jan Berghmans mocht de verzen van Jageneau uitgeven, omdat Jageneau zelf toch geen succes had. Maar toen Berghmans roem en prijzen en een subsidie verwierf, toen werd Jageneau jaloers. Nog vóór de laatste het echte auteurschap bekend kon maken, publiceerde een journalist het geval, en het schandaal werd een uitslaande brand.
Arme Jan Berghmans. Hij leek nog wel zo op een dichter. Want dichters zijn altijd mensen die weten dat ze niet schrijven kunnen. Ze willen alleen zo graag.