Peter Berger       allemense - stukjes van Peter Berger


          Inhoud                                                                                                 

       


Blijdschap


De lange, bleke man stond, met een ongerijmd vertrouwen in de goede afloop, bezield te zingen. Ik ben zo blij, ik ben zo blij, want de Heiland redde mij. Het ondersteunde zijn gezang met twee sambaballen, die hij ritmisch heen en weer schudde. Een vrouw begeleidde hem. Met de gitaar. Ze zag er uit of ze in haar meisjesachtige windjack, op haar platte, versleten padvinders schoenen helemaal uit Friesland was komen lopen, om hier, in een onwrikbare Haagse buurt haar geloof uit te dragen. Aan haar gitaar zat een lint waarop geschreven stond dat ook zij blij was. Maar ze zag er niet naar uit. Het groepje werd voltooid door een paar spichtige meisjes van een jaar of tien, die een velletje papier in de handen hadden gekregen waarop de eenvoudige tekst stond te lezen. Het was duidelijk dat ze in een moment van zwakheid gehoor hadden gegeven aan de roep van de man, om mee te zingen. En nu konden ze met goed fatsoen niet meer weg. Een beetje verkleumd neurieden ze mee, terwijl de man doorzong aan zijn lange, eenvoudige lied. Af en toe onderbrak hij zijn gezang, en riep met een opgewekte stem tot een paar kinderen, die op een veilige afstand stonden toe te kijken. Ja kinderen, kom er maar bij staan. Voeg je maar bij ons. Want het is zo fijn, dat wij hier samen kunnen zingen. En dan begon hij weer, met nieuwe moed, ik ben zo blij, ik ben zo blij... De meisjes in het groepje gluurden verlangend naar de vrijheid. Maar toen het lied op was, mochten ze nog niet weg. En nu, zei de man, nu zal mijn vrouw jullie een mooi verhaal vertellen. Het verhaaltje dreunde als een slagboom neer. Ja, nam de vrouw over, nu zal ik jullie eens een mooi verhaaltje vertellen. Het verhaaltje van Jantje. Want Jantje hè, Jantje die had een koekje gestolen. En mag dat, koekjes stelen. Mag dat? Zwakjes antwoordde nu een van de meisjes. Nee, dat mag niet. Nee, het mag niet. Maar Jantje had het toch gedaan. Stout hè? Begrijpend knikken van de meisjes.

.


De man was zich intussen aan het vertreden, en liep met de schaarse haren in de wind ontspannen heen en weer. Zijn sambaballen lagen naast het lessenaartje op de grond. Een paar kinderen op fietsjes en steppen reden om het groepje. Bleven soms even staan, en reden dan weer vals proestend door. Op nog grotere afstand stonden voorbijgangers toe te kijken. Ze wisselden een blik van onderlinge verstandhouding en liepen door. Maar weten jullie wat zo mooi was, vertelde de vrouw verder. Willen jullie dat weten? Nee, zei een meisje met een duur, vuurrood fietsje. Ik wil het niet weten. De vrouw hoorde het niet. Nou, 's avonds, toen hij naar zijn bedje moest, toen zei Jantje tegen zijn moeder... Twee meisjes, die tot dan vrij rustig hadden geluisterd, begonnen elkaar stiekem te knijpen. En toen werd het licht in Jantjes hart. Au, gilde een van de meisjes. En zo zien jullie, kinderen, maakte de vrouw haar verhaaltje af, zo zien jullie dat wanneer je maar eerlijk bent, en vertrouwen hebt... De man kwam terug. Ouders riep hij, als u uw kind wilt laten luisteren, stuur ze dan volgende week hierheen. Wij zijn geen Jehova's getuigen. Wij zijn van het complete geloof. En nu zullen wij nog eenmaal een lied zingen. En nog eenmaal zong de man zijn lied, uit volle borst. Het liedje was uit. De meisjes stoven uiteen als vogels. En van een veilige afstand bleven ze toekijken, hoe het echtpaar inpakte. De man vouwde de lessenaar op, en deed deze in een grote citybag. De vrouw liet de gitaar in een grote bruin zeildoeken hoes glijden, en hing het instrument op haar rug. Toen zetten ze zich in beweging. De kinderen waren nu nergens meer te zien. De verbaasde omstanders waren doorgelopen. Ik ben zo blij, ik ben zo blij, neuriede de man, toen hij met grote stappen langs beende, de schaarse haren nog steeds wapperend in de wind, een glans van heerlijkheid op het gezicht. De vrouw kwam met kleinere passen achteraan. Ze zong niet mee.